Exploitatie van cultuurtechnische bouwwerken door vennootschappen zonder winstoogmerk is economische activiteit

Exploitatie van cultuurtechnische bouwwerken door vennootschappen zonder winstoogmerk is economische activiteit

Op 2 juni 2016 heeft het Hof van Justitie (hierna: HvJ) arrest gewezen met betrekking tot de vraag of twee handelsvennootschappen zonder winstoogmerk economische activiteiten verrichten.

Belang voor de praktijk
Uit dit arrest volgt dat ook sprake kan zijn van ondernemerschap voor de btw, als activiteiten tegen niet kostendekkende vergoedingen worden verricht en geen winst wordt beoogd. Daarmee lijkt de reikwijdte van het arrest Gemeente Borsele beperkter te zijn dan zou kunnen worden aangenomen. Uit dit laatste arrest volgt dat de gemeente voor leerlingenvervoer niet als btw-ondernemer handelde, omdat de totale bijdragen van de ouders slechts 3% van de kosten van het leerlingenvervoer betroffen en onder de gegeven omstandigheden niet optreedt in het economische verkeer. Hoewel het begrip ondernemer voor de btw ruim moet worden uitgelegd, blijft het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of hiervan sprake is.

Feiten
De vennootschappen werden opgericht om cultuurtechnische bouwwerken op aan hun vennoten toebehorende percelen grond aan te leggen en vervolgens te exploiteren. De voor uitvoering van deze bouwwerken noodzakelijke werkzaamheden werden gefinancierd met staatsmiddelen en met middelen van de Europese Unie.
De afspraak was dat de vennootschappen gedurende 8 jaar aan de eigenaars van de percelen grond een vergoeding voor de exploitatie van de cultuurtechnische bouwwerken in rekening zouden brengen. De voorbereiding en de uitvoering van de bouwwerkzaamheden hebben de vennootschappen laten uitvoeren door Recontir BPM, die daarvoor facturen heeft opgesteld met btw over de uitgevoerde werkzaamheden, die de vennootschappen in aftrek wilden brengen.

HvJ
Naar het oordeel van het HvJ vormt de exploitatie van cultuurtechnische bouwwerken door een handelsvennootschap zonder winstoogmerk een economische activiteit. De te verrichten prestaties bestaan met name uit het onderhoud van de bouwwerken en hiervoor zal een vergoeding worden betaald, aangezien de vennootschappen gedurende 8 jaar aan de eigenaars van de percelen een vergoeding in rekening brengen voor de exploitatie. In dergelijke omstandigheden moet er naar het oordeel van het HvJ van worden uitgegaan dat de bouwwerken worden geƫxploiteerd om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Het feit dat de vennootschappen, wegens hun maatschappelijke rechtsvorm, slechts bijkomstig een economische activiteit op commerciƫle wijze kunnen verrichten, heeft geen invloed op het bestaan van een economische activiteit die erop is gericht er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, omdat het niet relevant is of met de exploitatie winst wordt beoogd.
Tevens is niet van belang dat de bouwwerken grotendeels met staatssteun zijn gefinancierd en evenmin dat de exploitatie ervan slechts inkomsten uit een geringe vergoeding voortbrengt. De exploitatievergoeding kan, ook al is die gering, de vergoeding vormen voor de dienst die de vennootschappen verrichten ten behoeve van de eigenaars van de percelen. Het is de taak van de verwijzende rechter om na te gaan of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de te verrichte diensten en de (geringe) vergoeding en of de diensten dus onder bezwarende titel zijn verricht.

Publicatiedatum: 09 juni 2016


Deel dit nieuwsbericht