Hoe moet een opzegging ‘per’ worden uitgelegd?

Hoe moet een opzegging ‘per’ worden uitgelegd?

Brief kamer

Artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub b BW bepaalt dat de bevoegdheid om bij de kantonrechter een verzoekschrift tot het toekennen van de transitievergoeding (artikel 7:673 BW) in te dienen, vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Op 21 mei 2019 is een beschikking van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gepubliceerd over de vraag of het verzoek bij de kantonrechter tot het toekennen van een transitievergoeding tijdig is ingediend.

In deze zaak ging het om een opzegging van de arbeidsovereenkomst “per 1 maart 2018”. Wat houdt ‘per 1 maart 2018’ in? Tussen partijen was niet in geschil dat als de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 maart 2018, het verzoekschrift binnen de vervaltermijn is ingediend.

De kantonrechter oordeelde eerder dat de arbeidsovereenkomst, zoals ook de ABN AMRO stelde, is geëindigd op 28 februari 2018. Het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding is daarmee gedaan buiten de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW.

Voor het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 maart 2018 danwel op 28 februari 2018 komt het volgens het hof aan op de betekenis die in dit geval dient te worden toegekend aan de opzegging “per 1 maart 2018”; hield die opzegging in dat de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018, of eindigde die al op 28 februari 2018? Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de betekenis die de partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de formulering van de opzegging mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex maatstaf).

Het hof concludeert dat als ABN AMRO met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari 2018 het op haar weg als werkgever had gelegen om verzoekster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door in de opzeggingsbrief expliciet te vermelden dat daarmee de arbeidsverhouding zou eindigen op 28 februari 2018. Door dit na te laten heeft ABN AMRO, in het licht van de betekenis die in het normaal spraakgebruik toekomt aan het woord ‘per” en jurisprudentie van de Hoge Raad, een onduidelijke situatie gecreëerd waarvan de gevolgen voor haar rekening dienen te komen. Bij deze stand van zaken moet de arbeidsovereenkomst geacht worden te zijn geëindigd op 1 maart 2018, en ving de vervaltermijn van drie maanden aan op 2 maart 2018. Het verzoekschrift had dan uiterlijk op 1 juni 2018 ingediend moeten worden, zodat het op 30 mei 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift is ingediend binnen de vervaltermijn. Het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd.

Publicatiedatum: 27 mei 2019


Deel dit nieuwsbericht