2% overdrachtsbelasting bij verkrijging tot tandartspraktijk omgebouwde woning

2% overdrachtsbelasting bij verkrijging tot tandartspraktijk omgebouwde woning

Op 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad arrest gewezen waaruit volgt dat het oordeel van het gerechtshof dat een tot tandartspraktijk omgebouwde woning ten tijde van de verkrijging als woning kan worden aangemerkt, juist is. Daardoor is ter zake van de verkrijging van het pand 2% overdrachtsbelasting verschuldigd in plaats van 6%.

Feiten

X is op 1 augustus 2014 mede-eigenaar geworden van een onroerende zaak (hierna: het pand). Het pand is in 1964 in een woonwijk gebouwd als eengezinswoning en destijds als zodanig opgeleverd. Vanaf 1982 is het pand niet langer als woning, maar als tandartspraktijk gebruikt. Uit de verkoopadvertentie met betrekking tot het pand blijkt dat bij de inrichting als tandartspraktijk de keuken en de badkamer zijn verwijderd, maar dat de indeling van het pand gelijk is aan de situatie ten tijde van de oplevering als woning. De publiekrechtelijke bestemming van het pand is ‘wonen en dienstverlening’. X heeft ter zake van de verkrijging van de mede-eigendom van het pand 2% overdrachtsbelasting op aangifte voldaan (het tarief voor woningen). De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag berust op het standpunt dat de verkrijging geen woning betreft en dat daarom het 6%-tarief overdrachtsbelasting van toepassing is.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt over de uitleg van het begrip woning:

  • Het door de wetgever met het 2%-tarief overdrachtsbelasting mede nagestreefde doel van het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt, kan niet doorslaggevend worden geacht bij de uitleg van het begrip woning voor toepassing van het 2%-tarief.

  • Om de vraag te beantwoorden of de verworven onroerende zaak naar zijn aard is bestemd voor bewoning, moet in eerste instantie worden aangeknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Dit wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het bouwwerk oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Als dat doel bewoning is geweest, maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te behouden als niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken.
  • Wanneer de hiervoor vermelde regels niet leiden tot een duidelijke conclusie of sprake is van een onroerende zaak die naar zijn aard is bestemd voor bewoning, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften.

Naar het oordeel van de Hoge Raad is het oordeel van het gerechtshof dat het pand ten tijde van de verkrijging kan worden aangemerkt als woning, gelet op de hierboven genoemde punten, juist. Over de verkrijging van het pand is 2% overdrachtsbelasting verschuldigd.


Publicatiedatum: 26 februari 2017


Deel dit nieuwsbericht