6% btw op orthopedische confectieschoenen

6% btw op orthopedische confectieschoenen

Op 16 maart 2015 is een uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gepubliceerd over het btw-tarief op orthopedische aangepaste confectieschoenen.

Feiten
Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van de orthopedische schoentechniek. Drie orthopedische behandelmogelijkheden staan ter beschikking voor patiënten met orthopedische klachten: 

(1) individuele maatschoenen (zogenoemd OSA-schoeisel);
(2) semi-orthopedisch schoeisel (in serie of over serieleesten vervaardigd schoeisel, dat slechts na aanpassing  
      aan de individuele zieke voet is te dragen, zogenoemd OSB-schoeisel); en
(3) orthopedische voorzieningen aan een confectieschoen (zogenoemd OSC-schoeisel).

De werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit het leveren van OSA- en OSB-schoeisel. Daarnaast verzorgt zij OSC-schoeisel, dat wil zeggen dat zij aanpassingen verricht aan confectieschoenen. Deze aanpassingen geschieden op medisch voorschrift en hebben tot doel de confectieschoenen geschikt te maken voor mensen met orthopedische aandoeningen. De confectieschoenen worden door de cliënten zelf in specifieke zaken gekocht en aan belanghebbende voor die aanpassingen overhandigd. De aanpassingen vallen onder de zogenoemde OVAC-regeling (Orthopedische Voorziening aan Confectieschoenen). De beslissing welk type schoeisel wordt toegepast, wordt door een arts genomen.

In geschil is het antwoord op de vraag of de bedragen die belanghebbende in rekening brengt voor de OVAC-aanpassingen onder het verlaagde btw-tarief (6%) vallen.

Belanghebbende stelt primair dat de toepassing van het verlaagde tarief voortvloeit uit de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en de daarbij behorende tabel I. Subsidiair stelt zij dat toepassing van het verlaagde tarief volgt uit het Europeesrechtelijke neutraliteitsbeginsel. Meer subsidiair stelt zij dat zij aan de boekenonderzoeken in het verleden het vertrouwen kon ontlenen dat zij het juiste tarief toepaste. 
De inspecteur stelt dat de Wet OB en de tarieventabel toepassing van het algemene tarief (21%) voorschrijven, weerspreekt belanghebbendes interpretatie van het neutraliteitsbeginsel en ontkent dat belanghebbende aan het eerdere boekenonderzoek enig vertrouwen kon ontlenen.  

Hof
Het hof oordeelt dat de OVAC-aanpassingen naar het spraakgebruik beoordeeld geen herstelwerkzaamheden vormen.

Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het OSC-schoeisel aangemerkt kan worden als “orthopedisch schoeisel”. Dit begrip dient volgens het hof te worden uitgelegd naar het normale spraakgebruik. Orthopedisch schoeisel is schoeisel dat specifiek geschikt en bestemd is voor patiënten met orthopedische afwijkingen. In het geval van schoeisel gaat het om misvormingen aan de voeten. Het hof oordeelt dat het OSC-schoeisel “orthopedisch schoeisel’ is in de zin van post a.35 van tabel I bij de Wet OB.  

De volgende vraag die het hof beantwoordt, is of belanghebbende orthopedisch schoeisel vervaardigt. Het hof verwijst in dit verband naar de volgende arresten van het Hof van Justitie: Van Dijk’s boekhuis en Dressuurstal Jespers. Het hof leidt uit deze arresten af, dat een functiewijziging weliswaar een sterke aanwijzing vormt voor het ontstaan van een nieuw goed, maar niet doorslaggevend is. De vraag is of belanghebbende een goed vervaardigt dat tevoren niet bestond, hetgeen het geval is indien zij in wezen nieuwe schoenen maakt. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar het oordeel van het hof kan de parallel getrokken worden met een onroerende zaak waarvan alleen de zichtbare gevel is blijven staan en voor het overige alles is afgebroken en opnieuw opgebouwd. Alles wat de aangepaste schoenen en de aangeleverde schoenen gemeen hebben, is de zichtbare bovenkant en het dunne stukje leer waaraan dat gehecht is. In wezen is de schoen opnieuw gebouwd. Daarom resulteren de OVAC-aanpassingen in nieuw vervaardigde schoenen. Post b.16 van Tabel I bij de Wet OB is daarom van toepassing. De bedragen die belanghebbende in rekening brengt voor de OVAC-aanpassingen vallen onder het 6%-tarief.  

Omdat belanghebbendes hoger beroep geheel slaagt, oordeelt het hof dat het niet nodig is haar overige stellingen (een beroep op opgewekt vertrouwen door een boekenonderzoek en het Europese neutraliteitsbeginsel) te behandelen.

Slot
Uit de uitspraak volgt dat aanpassingen verricht aan confectieschoenen onderworpen kan zijn aan het 6%-tarief. De uitspraak van het hof is verder aardig, omdat het hof nationale en Europese jurisprudentie met betrekking tot het vervaardigen van onroerende zaken toepast op het vervaardigen van roerende zaken. 

Publicatiedatum: 16 april 2015


Deel dit nieuwsbericht