Antwoorden op Kamervragen over btw-sportvrijstelling!

Antwoorden op Kamervragen over btw-sportvrijstelling!

Op 15 april 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd naar aanleiding van nadere Kamervragen over verruiming van de btw-sportvrijstelling.

De staatssecretaris van Financiën acht een verruiming van de btw-sportvrijstelling op termijn onvermijdelijk. Hij baseert zich daarbij op de btw-richtlijn en de daarbij behorende jurisprudentie van het Hof van Justitie.

Het Hof van Justitie oordeelde in het Bridport-arrest dat de btw-sportvrijstelling niet alleen geldt voor de diensten van niet-winstbeogende sportverenigingen aan hun leden, maar ook voor diensten aan niet-leden. Op grond van dit arrest mag bij de btw-sportvrijstelling derhalve geen onderscheid worden gemaakt tussen diensten die worden verleend aan leden en diensten die worden verricht aan niet-leden. Tevens volgt uit het Bridport-arrest dat de Europese sportvrijstelling van toepassing is op diensten die nauw samenhangen met sportbeoefening of met lichamelijke opvoeding. In het Bridport-arrest ging het om het verlenen van het recht op het gebruik van een golfterrein.

De huidige Nederlandse wettekst van de btw-sportvrijstelling maakt voor de btw wel onderscheid tussen prestaties aan leden en niet-leden. Tevens is de Nederlandse btw-sportvrijstelling beperkt tot diensten door niet-winstbeogende organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen. De Nederlandse btw-sportvrijstelling zal daarom moeten worden verruimd waarbij de beoogde vrijstelling ook van toepassing zal zijn op andere ondernemers dan sportverenigingen.

De aangekondigde verruiming van de btw-sportvrijstelling heeft namelijk ook gevolgen voor gemeenten en andere instellingen zonder winstoogmerk, zoals stichtingen, die sportaccommodaties exploiteren. Gemeenten en stichtingen die sportaccommodaties exploiteren zijn in de huidige situatie 6% btw verschuldigd over de van sportverenigingen ontvangen vergoedingen. De gemeenten en de stichtingen kunnen door de btw-belaste exploitatie de inkoop-btw op het onderhoud van en de investeringen in de sportaccommodatie in aftrek brengen. De verruiming van de btw-sportvrijstelling heeft niet alleen tot gevolg dat er geen btw meer is verschuldigd over de ontvangen vergoedingen, maar ook dat er geen recht meer bestaat op aftrek van de btw op kosten en investeringen. Hierdoor vormt de inkoop-btw van kosten met betrekking tot sportaccommodaties een kostenpost. Ook een deel van de inkoop-btw met betrekking tot investeringen uit het verleden die zich nog in de herzieningsperiode bevinden, kan een kostenpost vormen. De staatssecretaris van Financiën laat namelijk ook nu in het midden of er een overgangsregeling komt.

Op korte termijn ziet het kabinet geen mogelijkheid om de budgettaire gevolgen hiervan in te passen. Het is daarmee nog steeds onduidelijk wanneer de Nederlandse btw-sportvrijstelling in overeenstemming zal worden gebracht met de Europese btw-sportvrijstelling.

Zolang de verruiming van de btw-sportvrijstelling nog niet heeft plaatsgevonden, kunnen gemeenten en stichtingen hun sportaccommodaties btw-belast blijven exploiteren en de inkoop-btw op kosten en investeringen in aftrek brengen. Nu duidelijk is dat de btw-sportvrijstelling in de toekomst wordt verruimd, is het van belang om in kaart te brengen wat voor uw organisatie het hieraan verbonden financieel belang is, zodat erop kan worden geanticipeerd. Daarnaast dient mede in kaart te worden gebracht welke sportaccommodaties zich nog in de voormelde herzieningsperiode bevinden. Mocht er namelijk onverhoopt geen overgangsregeling worden vastgesteld, dan kan dit tot gevolg hebben dat een deel van de in het verleden in aftrek gebrachte btw op investeringen op basis van de herzieningsregels moet worden terugbetaald.  

Publicatiedatum: 15 april 2016


Deel dit nieuwsbericht