Antwoorden op Kamervragen over inzet van zzp’ers in de thuiszorg

Antwoorden op Kamervragen over inzet van zzp’ers in de thuiszorg

Op 4 november 2014 heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën gereageerd op Kamervragen over de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige. Het hof kwam in deze uitspraak tot de conclusie dat deze inkomsten kwalificeren als ‘winst uit onderneming’ ofschoon de werkzaamheden AWBZ-zorg in natura betrof. In de visie van de Belastingdienst is in die situatie steevast sprake van ‘loon uit dienstbetrekking’.

 

In zijn antwoorden geeft de staatssecretaris aan dat deze procedure laat zien hoe de rangorderegeling in de Wet IB 2001 werkt. Voor kwalificatie van inkomsten voor de inkomstenbelasting moet eerst worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming. Als dat niet zo is, wordt onderzocht of sprake is van loon uit dienstbetrekking. Wanneer dat ook niet het geval is, komt resultaat uit overige werkzaamheden aan de orde. De conclusie van het hof dat ‘de met haar werkzaamheden in de thuiszorg behaalde inkomsten winst uit onderneming vormen’, neemt volgens de staatssecretaris niet weg dat een opdracht waarbij sprake is van zorg in natura op zichzelf bezien een dienstbetrekking kan vormen. Nu is voor de inkomstenbelasting het geheel van werkzaamheden eerst getoetst aan de vraag of sprake is van winst uit onderneming, waarbij ook de inkomsten uit de dienstbetrekking in de winst opgaan.

 

De staatssecretaris laat aantekenen dat de uitspraak wel in vergelijkbare situaties geldt, maar niet voor andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend. Daarbij geldt dat de aanvraag van een VAR voor zorg in natura in de regel een VAR-loon oplevert. De kwalificatie voor de inkomstenbelasting kan anders uitvallen dan bij de afgifte van de VAR.

Publicatiedatum: 06 november 2014


Deel dit nieuwsbericht