Artistieke vrijheid staat niet aan een gezagsverhouding in de weg

Artistieke vrijheid staat niet aan een gezagsverhouding in de weg

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een (privaatrechtelijke) dienstbetrekking is maatgevend of tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. In dat artikel is bepaald dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Essentieel voor een dienstbetrekking zijn de volgende drie elementen:

  • een gezagsverhouding;
  • de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid; en
  • de verplichting om loon te betalen.

Een gezagsverhouding is aanwezig wanneer de opdrachtgever het recht heeft aanwijzingen te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden en de wijze van uitvoering daarvan, en degene die de arbeid verricht gehouden is die aanwijzingen op te volgen.

Op 7 februari 2018 is een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam (‘Hof’) gepubliceerd over de vraag of de toneelwerkzaamheden van een actrice kwalificeren als een dienstbetrekking. De betreffende actrice was van mening dat haar toneelwerkzaamheden niet in een gezagsverhouding waren verricht, hoewel zij hiertoe wel een arbeidsovereenkomst had gesloten waarin onder meer stond vermeld dat partijen verklaren zich te houden aan de cao regels van de CAO Nederlands Theater (‘CAO’).

De omstandigheid dat de actrice een zekere mate van vrijheid toekwam bij de vertolking van haar rol, brengt volgens het Hof niet mee dat een gezagsverhouding ontbrak. Mede met inachtneming van het bepaalde in de CAO vertolkte de actrice haar rol ‘onder hiërarchische verantwoordelijkheid van de regisseur en/of de directie’, en diende de actrice zich te houden aan de richtlijnen van de regisseur die eindverantwoordelijke was. Zelfs al zou de actrice een tamelijk grote mate van artistieke vrijheid hebben, dan zou dat niet zonder meer betekenen dat zij niet ondergeschikt was.

Uit deze uitspraak blijkt maar weer eens dat ook zij die zelf invulling (kunnen) geven aan de uitvoering van de werkzaamheden, in een gezagsverhouding kunnen staan.

Publicatiedatum: 18 februari 2018


Deel dit nieuwsbericht