Op 21 januari 2022 is er door de Hoge Raad een arrest gewezen over de toepassing van de generieke vrijstelling voor de vennootschapsbelasting (Vpb) voor stichtingen en verenigingen welke korter dan vijf jaar bestaan of commercieel actief zijn. De tijdsevenredige invulling van de vrijstelling zoals voortkwam uit een voorgaande hofuitspraak en de uitleg van de staatssecretaris was daarmee van tafel. In een eerder nieuwsbericht van ons werd er daar al eens aandacht aan besteed.

Naar aanleiding van dit arrest is het besluit van de Staatssecretaris van Financiën over deze generieke (subjectieve) Vpb-vrijstelling voor stichtingen en verenigingen geactualiseerd door middel van een nieuw besluit van 10 maart 2022. In dit besluit zijn beleidsstandpunten opgenomen over de subjectieve vrijstelling die binnen de Vpb geldt voor stichtingen en verenigingen. Het nieuwe besluit betreft een actualisering van het besluit van 19 september 2018 (nr. 2018-155144), naar aanleiding van het bovengenoemde arrest van de Hoge Raad. Met deze actualisering is het besluit in lijn gebracht met dit arrest (onderdelen 2.2 en 3). Daarnaast is een nieuw onderdeel 3.1 ingevoegd. In dat onderdeel worden de gevolgen van dit arrest beschreven voor de jaren waarvan de definitieve aanslag is opgelegd vóór 21 januari 2022 (de datum van het arrest) en de terugwenteling van verliezen naar die jaren. Dit onderdeel bevat verder een goedkeuring waarmee eindafrekeningswinst achterwege kan blijven bij sfeerovergang als de belastingplicht in strijd blijkt te zijn geweest met voornoemd arrest. De overige aanpassingen zijn redactioneel van aard. Met deze aanpassingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.