Betaling vakantiegeld uitstellen? Let op de afdracht loonheffing!

Betaling vakantiegeld uitstellen? Let op de afdracht loonheffing!

De vakantiebijslag over het loon en uitkeringen, zoals krachtens de Ziektewet en de Werkloosheidswet, waarop de werknemer recht heeft moet, voor zover een en ander tot en met 31 mei van het lopende jaar opeisbaar is geworden, krachtens artikel 17, eerste lid, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: WMM) in principe uiterlijk in de maand juni worden uitbetaald. De meeste werkgevers betalen de vakantiebijslag echter al in mei uit.

Als gevolg van de coronacrisis zijn veel werkgevers in de financiële problemen geraakt. Sommige werkgevers overwegen om in overleg met de werknemers het uitbetalen van de vakantiebijslag uit te stellen. Ondanks het uitstellen van de uitbetaling van de vakantiebijslag kan de loonheffing echter verschuldigd zijn in het loontijdvak dat in de arbeidsvoorwaarden is opgenomen als zijnde het moment van uitbetalen van de vakantiebijslag.

Wat is het geval? In artikel 13a Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald wanneer loon wordt beschouwd te zijn genoten. Op het zogeheten genietingsmoment is de loonheffing verschuldigd en deze loonheffing moet worden afgedragen over het loontijdvak waarin het genietingsmoment ligt. Het genietingsmoment voor de loonheffingen is het eerste tijdstip waarop één van de volgende situaties zich ten aanzien van het loon voordoet:

  • betaald wordt;
  • verrekend wordt;
  • ter beschikking van de werknemer wordt gesteld;
  • rentedragend wordt, dan wel
  • vorderbaar en tevens inbaar wordt.

Loon wordt dus beschouwd te zijn genoten, indien het loon rechtens vorderbaar en feitelijk inbaar is. De Hoge Raad heeft in 1985 bepaald dat ook loon dat niet door de werknemer wordt opgeëist als ‘genoten’ kan worden beschouwd. Het ging daarbij om vergoedingen voor niet genoten vakantiedagen en vakantietoeslag die uitzendkrachten konden opeisen bij de beëindiging van hun arbeidsverhouding met het uitzendbureau. Ondanks dat de uitzendkrachten deze vergoedingen niet opeisten, werden zij toch als genoten beschouwd.

Indien bij de werkgever echter de wil of het vermogen ontbreekt om het loon uit te betalen, kan er geen sprake zijn van vorderbaar en inbaar loon. Wanneer deze laatste situaties zich niet voordoen, zou vakantiebijslag naast rechtens vorderbaar ook feitelijk inbaar zijn. En daarmee zou de vakantiebijslag dus fiscaal genoten zijn.

Belang voor de praktijk
Kort gezegd komt ‘vorderbaar en inbaar’ erop neer dat de werknemer het recht heeft op dadelijke uitbetaling van zijn loonbestanddeel en dat de werkgever, dit loonbestanddeel onverwijld betaalt op verzoek van de werknemer. Wanneer dat moment in een eerder loontijdvak is gelegen dan het moment waarop het loon wordt uitbetaald, dan moet de loonheffing al worden afgedragen voordat het (netto)loon is uitbetaald.

Afspraken over het uitstellen van het moment waarop vakantiebijslag wordt uitbetaald, lijken krachtens artikel 17, tweede lid, WMM mogelijk. Wanneer deze afspraken ook zo worden geformuleerd dat de vakantiebijslag ook later vorderbaar wordt, dan hoeft de werkgever de loonheffing over de vakantiebijslag niet reeds in mei af te dragen, maar kan deze afdracht over het loontijdvak plaatsvinden waarin ook de vakantiebijslag wordt uitbetaald.

Publicatiedatum: 12 april 2020


Deel dit nieuwsbericht