Bewijs voor betrokkenheid bij btw-fraude hoeft niet per transactie

Bewijs voor betrokkenheid bij btw-fraude hoeft niet per transactie

Op 10 juli 2017 is een uitspraak gepubliceerd waarin Rechtbank Gelderland (hierna: rechtbank) heeft geoordeeld, dat de inspecteur niet per handeling moet bewijzen dat een btw-ondernemer wist of had moeten weten dat er sprake was van fraude. In de onderhavige zaak, met heel veel transacties, zou dat praktisch gezien onmogelijk zijn. Alle bewijzen en omstandigheden moeten samen worden bezien om te beoordelen of voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn. De inspecteur heeft voldoende bewijs geleverd, zodat de aftrek van btw terecht is geweigerd.

Feiten
Een fiscale eenheid exploiteert een garagebedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de in- en verkoop van gebruikte en nieuwe auto’s. De inspecteur is een boekenonderzoek gestart over de periode 2006 tot en met 2010. Tijdens het onderzoek is voor de FIOD aanleiding gevonden om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Aanleiding daarvoor was dat over de periode 1 januari 2006 tot en met 13 oktober 2007 40% van de omzet afkomstig was van inkopen bij bedrijven die in strafrechtelijke onderzoeken waren betrokken wegens het niet voldoen van btw op aangifte.

In het controlerapport heeft de inspecteur zich primair op het standpunt gesteld dat de btw die de leveranciers met betrekking tot de inkopen in rekening hebben gebracht niet in aftrek kan worden gebracht, omdat de leveranciers niet de presterende ondernemers zijn en de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat de op de factuur vermelde btw niet op aangifte is voldaan. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat zij met haar transacties onderdeel uitmaakte van btw-fraude.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd.

Geschil
In geschil is of de btw terecht bij de fiscale eenheid is nageheven.Daarbij verschillen partijen onder andere van mening over het antwoord op de vraag of de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat zij door haar aankopen deelnam aan transacties die onderdeel zijn van btw-fraude. De fiscale eenheid stelt zich op het standpunt dat de inspecteur het bewijs per handeling moet leveren. Subsidiair beroept de fiscale eenheid zich op het rechtszekerheidsbeginsel en op het verdedigingsbeginsel. Het verdedigingsbeginsel is onder meer geschonden omdat zij niet voor het opleggen van de naheffingsaanslag is gehoord en de reactietijd van twee weken na het controlerapport te kort is. Verder stelt zij dat zij geen inzage heeft gekregen in de stukken en met name niet in het FIOD-dossier.

Rechtbank
Verdedigingsbeginsel
Onder verwijzing naar Europese jurisprudentie oordeelt de rechtbank dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Mondeling horen vóór het opleggen van een naheffingsaanslag is niet vereist. De schriftelijke reactietermijn van twee weken acht de rechtbank voldoende, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de fiscale eenheid binnen die termijn heeft gereageerd. Verder is van belang dat de fiscale eenheid voor de oplegging van de naheffingsaanslag het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft ontvangen, waarin voldoende duidelijk stond vermeld wat de grondslag en hoogte van de naheffingsaanslag zou zijn.

Wist of had moeten weten
Vervolgens richt de rechtbank zich op het inhoudelijke geschil: of de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat zij met haar aankopen deelnam aan transacties die onderdeel waren van btw-fraude.
Hoewel het Hof van Justitie spreekt van een beoordeling per handeling, moet dit niet zo worden uitgelegd dat de inspecteur de wetenschap bij alle transacties apart zou moeten bewijzen. In een zaak als deze, met heel veel transacties, zou het bewijzen van het ‘wist of had moeten weten’ dan namelijk praktisch gezien onmogelijk zijn.
Alle bewijzen en omstandigheden dienen daarom samen te worden bezien om te beoordelen of voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn. 
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldoende bewijs geleverd, zodat aannemelijk is dat de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat zij bij de inkoop van de betrokken partijen in 2006 tot en met 2010 deelnam aan transacties die onderdeel waren van btw-fraude. De aftrek van btw met betrekking tot de facturen van de betrokken partijen is daarom terecht gecorrigeerd.


Publicatiedatum: 27 juli 2017


Deel dit nieuwsbericht