Bij wetenschap van btw-fraude bestaat geen recht op aftrek

Bij wetenschap van btw-fraude bestaat geen recht op aftrek

Op 19 juli 2017 is een uitspraak gepubliceerd waarin Gerechtshof Amsterdam (hierna: gerechtshof) na verwijzing door de Hoge Raad heeft geoordeeld, dat het aannemelijk is dat X BV wist dat zij (indirect) deelnam aan btw-fraude toen zij aanspraak maakte op aftrek van btw. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Feiten
X BV (hierna: X) houdt zich bezig met schoonmaak- en opruimwerkzaamheden in gebouwen en op bouwplaatsen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden heeft X gebruik gemaakt van de diensten van een uitzendbureau en van onderaannemers (hierna tezamen: de dienstverleners). Op de facturen die X uitreikte aan haar opdrachtgevers vermeldde zij geen btw, omdat zij ervan uitging dat de verleggingsregeling van toepassing was. De btw vermeld op de inkoopfacturen van de dienstverleners heeft X volledig in aftrek gebracht. De dienstverleners hebben deze btw echter niet op aangifte voldaan.
Naar aanleiding van een in het jaar 2011 uitgevoerd boekenonderzoek bij X legt de inspecteur een naheffingsaanslag op met een vergrijpboete van 25% van de nageheven btw. De inspecteur stelt zich daarbij op het standpunt dat de dienstverleners met betrekking tot de door hen aan X verrichte diensten de verleggingsregeling hadden moeten toepassen en derhalve onterecht btw aan X in rekening hebben gebracht, zodat X geen recht op aftrek heeft van die btw. Volgens de inspecteur wist X of had zij moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude.

Gerechtshof
Het gerechtshof stelt eerst vast dat er sprake is van fraude in de handelsketen. Hierbij heeft het gerechtshof meegewogen:

  • dat de dienstverleners van X vóórdat zij contracten met X sloten de verleggingsregeling in vergelijkbare situaties correct toepasten;
  • dat zij hun handelwijze hebben aangepast toen X hen opdrachten ging verstrekken;
  • dat zij vanaf dat moment stelselmatig met btw zijn gaan factureren;
  • dat zij die btw stelselmatig niet op aangifte hebben voldaan.


Vervolgens oordeelt het gerechtshof dat het aannemelijk is dat de directeur en enig aandeelhouder van X op grond van zijn praktische ervaring en theoretische kennis wist, maar in elk geval had moeten weten dat de verleggingsregeling ook in relatie tot zijn dienstverleners had moeten worden toegepast. De vraag waarom hij in relatie tot zijn opdrachtgevers de verleggingsregeling wel toepaste, maar niet in relatie tot zijn dienstverleners terwijl sprake was van aan-en-door prestaties, laat zich niet anders verklaren dan dat hij op die manier heeft willen meewerken aan het plegen van btw-fraude. Op grond van de feiten en omstandigheden acht het gerechtshof aannemelijk dat X wist dat zij indirect deelnam aan btw-fraude toen zij aanspraak maakte op de aftrek van btw. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Het gerechtshof acht de boete van 25% passend en geboden.   


Publicatiedatum: 12 augustus 2017


Deel dit nieuwsbericht