Bijstandsgerechtigde had geen recht op Ziektewet-uitkering

Bijstandsgerechtigde had geen recht op Ziektewet-uitkering

De Wet Werk en Bijstand (WWB, thans Participatiewet) verplicht gemeenten om bijstandsgerechtigden te ondersteunen bij arbeidsinschakeling. Veel gemeenten hebben voor de uitvoering van deze verplichting een entiteit opgericht of schakelen daar een organisatie voor in. Deze gaat vervolgens aan de slag om voor de bijstandsgerechtigden een werkplek te vinden. 

Op 8 juli 2016 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waarin het ging of een stichting die uitvoering geeft aan deze verplichting uit de WWB van de gemeente Meerssen als werkgever kan worden aangemerkt? De gemeente Meerssen heeft deze stichting opdracht gegeven om WWB-gerechtigden in dienst te nemen en te detacheren bij inlenende bedrijven. De overeenkomst die de stichting met de bijstandsgerechtigde aanging, sprak van ‘werknemer’, ‘werkgever’ en van een ‘salaris’ gelijk aan het bedrag van de WWB-uitkering.

In deze zaak zou belanghebbende op kennismakingsgesprek gaan voor een werkplek bij een inlenend bedrijf maar dat gesprek ging wegens ziekte van belanghebbende niet door. Het contract dat belanghebbende met de stichting had afgesloten, verstreek zonder dat belanghebbende bij een inlener heeft gewerkt of anderszins werk heeft verricht. Belanghebbende claimde vervolgens in aanmerking te komen voor een Ziektewet (ZW)-uitkering. Het UWV heeft de aanvraag van een ZW-uitkering afgewezen. 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in deze kwestie geoordeeld dat belanghebbende niet in privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan tot de stichting en dat evenmin een uitzendovereenkomst tot stand is gekomen. De CRvB achtte belanghebbendes verplichting om zich beschikbaar te houden om bij een inlener te werken in wezen gelijk aan zijn verplichting ex artikel 9, eerste lid, onderdeel a, WWB om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. De overeenkomst met de stichting hield volgens de CRvB niet mede de bedoeling in dat belanghebbende bij de stichting zelf zou gaan werken. De overeenkomst met de stichting moest worden gezien als het sluitstuk van een constructie ‘waarbij de inspanningsverplichting van de gemeente Meerssen om belanghebbende als WWB-gerechtigde te begeleiden naar het (opnieuw) verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid is overgegaan op de stichting. 

De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van de CRvB. Om te kunnen aannemen dat een overeenkomst een privaatrechtelijke dienstbetrekking doet ontstaan, is onder meer vereist dat uit die overeenkomst een verplichting voortvloeit tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Nu er, overeenkomstig de bedoeling van partijen, voor de stichting geen arbeid wordt verricht kan er geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Een inleenovereenkomst is evenmin tot stand gekomen, omdat er tussen de stichting en het beoogd inlenend bedrijf geen overeenstemming is bereikt over de inlening. Van een als arbeidsovereenkomst aan te merken uitzendovereenkomst is dan ook geen sprake zijn. Nu er geen dienstbetrekking tot stand is gekomen, is belanghebbende niet verzekerd geweest voor de ZW en ontstaan er ook geen uitkeringsrechten.

Publicatiedatum: 13 juli 2016


Deel dit nieuwsbericht