Bijtelling voor bestelauto ondanks dat alle veweren uit de kast worden gehaald

Bijtelling voor bestelauto ondanks dat alle veweren uit de kast worden gehaald

Wanneer aan een werknemer een (bestel)auto ter beschikking is gesteld, dan wordt deze auto krachtens artikel 13bis, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Dat met de auto niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden, kan worden aangetoond aan de hand van een (sluitende) rittenregistratie of anderszins bewijs. Voor een ondernemer die een auto gebruikt in het kader van zijn onderneming geldt hetzelfde op basis van artikel 3.20, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

Op 21 april 2020 is een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd waarin belanghebbende, een stratenmaker, allerlei argumenten aandroeg ter onderbouwing van het standpunt dat voor de bestelauto geen bijtelling in aanmerking hoefde te worden genomen. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer privé is gereden.

Primair stelde belanghebbende dat de auto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Bestelauto’s als de onderhavige zijn in het algemeen naar hun aard geschikt voor zowel goederen- als personen- en privévervoer. De afmetingen van de auto zijn niet zodanig bijzonder dat dat in dit geval anders is. Daarnaast zou het interieur van de auto niet zodanig vervuild (of anderszins ongeschikt) zijn dat de auto niet of niet meer geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van personen. Daar komt bij dat de auto beschikt over bijrijdersstoelen naast de bestuurderszitplaats. Uit de verklaring van gemachtigde ter zitting volgt dat belanghebbende zelfstandig in staat is om materialen en gereedschappen in- en uit- de auto/aanhanger te tillen. De aard en inrichting van de auto sluit privévervoer naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet (nagenoeg) uit.

Nu blijkt dat de auto aan belanghebbende ter beschikking stond, brengt dat mee dat de auto geacht wordt ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis niet voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft geen sluitende rittenregistratie overgelegd voor de gehele periode waarin hij beschikte over de bestelauto. De stellingen dat belanghebbende in privé beschikte over een andere auto (BMW) en dat het feitelijk gebruik in de onderhavige jaren niet verschilde ten opzichte van de jaren waarin wel een ‘Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ was ingediend, vormen onvoldoende bewijs. De inspecteur heeft terecht een bijtelling voor privégebruik in aanmerking genomen.

Belang voor de praktijk
Wanneer een (bestel)auto van de zaak ter beschikking staat, dan is het zonder een (sluitende) rittenregistratie zeer lastig om geen bijtelling in aanmerking te hoeven nemen. Om als werkgever een naheffing loonheffingen te kunnen voorkomen, is een schriftelijke vastlegging van de afspraken met de werknemer over het gebruik van de auto, waaronder het verbod op privégebruik, onontbeerlijk. Ook wanneer er wel een rittenregistratie is, adviseren wij zo’n schriftelijke vastlegging.

Publicatiedatum: 28 april 2020


Deel dit nieuwsbericht