Btw-arrest: Wel of geen verhuur en Mededeling 40

Btw-arrest: Wel of geen verhuur en Mededeling 40

Op 25 april 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen inzake de vraag of er al dan niet sprake was van verhuur. Tevens heeft hij zich uitgelaten over Mededeling 40, tegenwoordig opgenomen in het vastgoedbesluit.

1. Feiten

Een stichting verhuurde met btw ruimten in een nieuwe onroerende zaak. Volgens de inspecteur was grotendeels sprake van vrijgestelde verhuur en heeft een naheffingsaanslag opgelegd wegens een integratieheffing, die overigens per 1 januari 2014 is vervallen.

2. Hof

Het Hof heeft geoordeeld dat de jegens de wisselende gebruikers verrichte diensten zijn aan te merken als vrijgestelde verhuur. Het beroep op Mededeling 40 is afgewezen.

3. Hoge Raad

De beslissing van de Hoge Raad heeft enerzijds betrekking op de vraag of voor de btw al dan niet sprake is van verhuur en anderzijds op Mededeling 40.

3.1. Verhuur?

Voor zover het Hof heeft bedoeld te oordelen, dat de door de stichting gestelde naast de terbeschikkingstelling van ruimten verrichte diensten wat hun aard betreft nooit van voldoende gewicht zijn, om in combinatie met de passieve terbeschikkingstelling van ruimten tot een andere conclusie te komen dan verhuur, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof wel van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, behoefde zijn oordeel, dat de onderhavige ruimten slechts passief ter beschikking worden gesteld aan gebruikers en daarom worden verhuurd, meer motivering.

3.2. Mededeling 40

De Hoge Raad gaat tevens in op de klachten met betrekking tot het oordeel van het Hof omtrent Mededeling 40 en gaat er daarbij uiteraard van uit dat sprake is van btw-vrijgestelde verhuur.

In Mededeling 40 was onder voorwaarden goedgekeurd dat de verhuur van congres-, vergader- en tentoonstellingsruimte belast is met btw, ook zonder dat er is geopteerd voor btw-belaste verhuur en ongeacht de vraag in hoeverre de huurder aftrekgerechtigd is. De goedkeuring was niet van toepassing op de volgende categorieën:

1 kerkgebouwen en andere bij kerkgenootschappen of daaraan verbonden lichamen in eigendom zijnde gebouwen;

2 buurthuizen, dorpshuizen en gebouwen van daarmee verwante instellingen;

3 theaters, schouwburgen, ijsstadions en sporthallen;

4 (kantoor)gebouwen die in gebruik zijn bij publiekrechtelijke lichamen of ondernemers die geen volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 van de Wet hebben.

Deze categorieën waren uitgezonderd van Mededeling 40 om te voorkomen dat btw is verschuldigd over relatief lage gebruikersvergoedingen doordat zij veelal worden gesubsidieerd, terwijl de hieraan toerekenbare veelal hogere inkoop-btw aftrekbaar is. Naar het oordeel van de Hoge Raad biedt deze rechtvaardiging voldoende grond om de in categorie 1 bedoelde ondernemers uit te sluiten van Mededeling 40.

Ten aanzien van de laatste categorie heeft de Hoge Raad in een eerder arrest van 9 maart 2012 een beroep op het gelijkheidsbeginsel door een woningcorporatie gehonoreerd. Dat Mededeling 40 voor haar een onevenredig voordeel zou meebrengen met betrekking tot het recht op aftrek van btw, was naar het oordeel van de Hoge Raad geen rechtvaardiging om ondernemers die geen volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van btw hadden, van de toepassing van Mededeling 40 uit te sluiten. Ook dergelijke ondernemers kunnen door toepassing van Mededeling 40 btw zijn verschuldigd over relatief lage gebruikersvergoedingen, terwijl de hieraan toerekenbare veelal hogere inkoop-btw aftrekbaar is.

Vervolgens heeft de staatssecretaris van Financiën Mededeling 40 verwerkt in het vastgoedbesluit. Daarbij zijn de hiervoor vermelde vier categorieën niet langer uitgezonderd.

De vraag rijst waarom de door de staatssecretaris van Financiën gegeven rechtvaardiging voor categorie 1 wel voldoende grond biedt, maar niet voor categorie 4. Het was voor de praktijk wenselijk geweest als de Hoge Raad zich daar in het arrest van 25 april 2014 over had uitgelaten. Nu blijft het gissen naar het door de Hoge Raad gemaakte onderscheid. Is het onderscheid wellicht gemaakt, omdat ten aanzien van btw-ondernemers behorende tot categorie 4 niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen, dat zij veelal vanwege andere financieringsbronnen niet-commerciële verhuurprijzen hanteren?

Het is naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014 niet uitgesloten, dat de categorieën 1, 2 en 3 weer zullen worden opgenomen in een toekomstig vastgoedbesluit.

Indien u naar aanleiding van het vorenstaande of anderszins vragen heeft, neemt u dan gerust contact met ons op.

Publicatiedatum: 28 april 2014


Deel dit nieuwsbericht