Commissaris van stichting geen btw-ondernemer!

Commissaris van stichting geen btw-ondernemer!

In een eerder nieuwsbericht hebben wij u geïnformeerd over de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: gerechtshof) waarin hij een vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie. Later hebben wij u via een nieuwsbericht geïnformeerd over het arrest van het Hof van Justitie naar aanleiding van deze vraag.

Op 13 december 2019 is de uitspraak van het gerechtshof gepubliceerd naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie. Voordat wij het oordeel van het gerechtshof in deze uitspraak uiteenzetten, brengen wij eerst de feiten in herinnering.

Feiten
Belanghebbende (hierna: X) is lid van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van een stichting. De kernactiviteit van de stichting is het blijvend kunnen aanbieden van goede huisvesting aan die mensen die niet in staat zijn om voor eigen huisvesting zorg te dragen. X werkt in dienstbetrekking als gemeenteambtenaar. Naast het commissariaat bij de stichting heeft X geen andere nevenfuncties. Voor zijn werkzaamheden als commissaris ontvangt X een vergoeding. Deze vergoeding is niet afhankelijk van deelname aan de vergadering of feitelijk gewerkte uren.

Tot 1 januari 2013 werd X voor zijn werkzaamheden als commissaris op grond van het tot 1 juli 2012 van kracht zijnde besluit van de staatssecretaris van Financiën, niet aangemerkt als btw-ondernemer. In het besluit was namelijk goedgekeurd dat commissarissen die maximaal vier commissariaten vervulden niet werden aangemerkt als btw-ondernemer. In een besluit van 27 juni 2012 is deze goedkeuring ingetrokken met een overgangsregeling tot 1 januari 2013. De goedkeuring is ingetrokken naar aanleiding van het verzoek van de Europese Commissie van 29 september 2011 om de btw-voorschriften voor de behandeling van leden van raden van commissarissen aan te passen, zodat deze voldoen aan de Btw-richtlijn. Volgens de Europese Commissie moet het werk van een commissaris, ook al is het maar voor één raad, als een economische activiteit voor de btw worden beschouwd.

X heeft over het tweede kwartaal van 2014 een btw-aangifte ingediend en heeft het btw-bedrag betaald. X heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane btw.

In geschil is het antwoord op de vraag of X voor zijn werkzaamheden als lid van de RvC van de stichting als btw-ondernemer moeten worden aangemerkt. Meer specifiek gaat het om de vraag of X zelfstandig een economische activiteit verricht.

Gerechtshof
Op basis van de vaststaande feiten en het arrest van het Hof van Justitie concludeert het gerechtshof dat X geen btw-ondernemer is voor zijn werkzaamheden voor de stichting. Dit oordeel wordt versterkt doordat het gerechtshof na de reactie van X op het arrest van het Hof van Justitie vaststelt, dat de stichting geen schriftelijke overeenkomst (van opdracht) met de leden van de Raad van Commissarissen heeft gesloten, maar dat is volstaan met de benoeming door de Raad van Commissarissen als zodanig.


Publicatiedatum: 15 december 2019


Deel dit nieuwsbericht