Conclusie a-g: exploitatie begraafplaatsen, geldsteekproef en BCF

Conclusie a-g: exploitatie begraafplaatsen, geldsteekproef en BCF

Een advocaat-generaal (hierna: a-g) heeft op 8 mei 2014 (gepubliceerd op 23 mei 2014) conclusie genomen omtrent de vraag, of in verband met de exploitatie van twee begraafplaatsen een bijdrage uit het btw-compensatiefonds bestaat.

Conclusie

De a-g bespreekt eerst een formele kwestie. Volgens haar zijn de brieven van de inspecteur waarin hij gecompenseerde btw terugvorderde, niet als beschikkingen in de zin van artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds (hierna: Wet BCF) aan te merken. Tot cassatie leidt dit echter niet, omdat de terugvordering van teveel gecompenseerde btw niet op basis van een afzonderlijke beschikking plaatsvindt, maar rechtstreeks voortvloeit uit de jaarbeschikking waarbij de hoogte van de uiteindelijke compensatie wordt vastgesteld, tegen welke beschikking bezwaar moet worden gemaakt, en volgens de a-g is gemaakt.

Vervolgens komt de a-g tot de conclusie dat de exploitatie van een begraafplaats niet als dienst(en) van lijkbezorgers kunnen worden aangemerkt. Dat op grond van nationaal beleid is goedgekeurd dat begraafplaatsexploitanten de btw-vrijstelling van lijkbezorgers ook deelachtig kunnen worden, maakt dit niet anders. Dat betekent dat indien een ondernemer de begraafplaatsen had geëxploiteerd, geen btw-vrijstelling van toepassing was geweest. Daaruit volgt dat het recht op compensatie niet kan worden uitgesloten op grond van artikel 4, lid 1, onderdeel b, van de Wet BCF. Voor de beantwoording van de vraag of de gemeente recht heeft op compensatie, kan niet in het midden blijven of zij al dan niet in de hoedanigheid van een overheid heeft gehandeld. De a-g geeft de Hoge Raad in overweging om de zaak op dit punt te verwijzen naar een hof.

Ten slotte gaat de a-g in op het oordeel van het Hof dat de inspecteur met het gebruik van de geldstreekproef tijdens het boekenonderzoek is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs, dat de gemeente oorspronkelijk te hoge bedragen uit het BTW-compensatiefonds heeft ontvangen. De a-g komt tot de slotsom dat (pas) aan correctie van een eerder verleende bijdrage kan worden toegekomen, indien overtuigend wordt aangetoond dat de over een jaar verleende bijdrage naar een te hoog of te laag bedrag is gedaan. De a-g twijfelt aan de betrouwbaarheid van de uitkomst van de in casu uitgevoerde steekproef en daarmee het ‘bewijsgehalte’ dat daaraan kan worden toegekend. Uit de uitspraak van het Hof valt niet af te leiden aan welke gradatie van bewijslevering (aannemelijk maken of doen blijken) het Hof het door de Inspecteur geleverde bewijs – de steekproef – heeft getoetst. Ook op dit punt geeft de a-g de Hoge Raad in overweging om de zaak te verwijzen.

Slot

In de conclusie van de a-g komt naar voren dat de Wet BCF een formele belasting is. Zo is het van belang dat de belastingdienst beschikkingen bcf verstrekt en dat daartegen bezwaar wordt gemaakt.

Gemeenten die begraafplaatsen exploiteren kunnen gelet op de conclusie van de a-g bezwaar maken tegen beschikkingen BCF, waarbij compensatie van inkoop-btw met betrekking tot de exploitatie van begraafplaatsen wordt geweigerd of teruggevorderd. Tevens is van belang om bezwaar te maken tegen de voldoening op btw-aangiften, omdat wanneer mocht blijken dat geen recht bestaat op compensatie de inkoop-btw met betrekking tot de exploitatie van begraafplaatsen wel aftrekbaar is.

Voort is van belang dat volgens de A-G dat (pas) aan correctie van gecompenseerde btw kan worden toegekomen, indien de belastingdienst overtuigend aantoont dat een te hoog bedrag is gecompenseerd. Indien door de belastingdienst BCF-beschikkingen worden afgegeven wegens terug te vorderen gecompenseerde btw, is het van belang om na te gaan of overtuigend is aangetoond dat een te hoog bedrag is gecompenseerd. Dat betekent echter ook dat als te weinig btw is gecompenseerd, de belastingplichtige dit eveneens overtuigend zal moeten aantonen.

Publicatiedatum: 02 juni 2014


Deel dit nieuwsbericht