Contractanten staan in een privaatrechtelijke dienstbetrekking

Contractanten staan in een privaatrechtelijke dienstbetrekking

Op 11 juli 2019 is een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam gepubliceerd over de fiscale kwalificatie van de arbeidsverhouding tussen zogenaamde ‘independent contractors’ (‘IC’) en belanghebbende die zich bezighoudt met het leveren van verkoop- en marketingdiensten voor goede doelfondsen en aanbieders van energie, telecommunicatie en beveiligingsdiensten. De Belastingdienst kwalificeert deze arbeidsverhouding als een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

De IC’s (agenten/onafhankelijke contractanten) zijn verantwoordelijk voor het verkopen van producten dan wel het werven van donateurs. Zij gaan langs huizen, bedrijven, winkelcentra en evenementen om producten face-to-face te verkopen. Voor fiscale doeleinden merken IC’s zichzelf aan als resultaatgenieters en belanghebbende behandelt de IC’s eveneens als resultaatgenieters. Jaarlijks dient belanghebbende een zogenaamd IB 47 formulier in bij de Belastingdienst waarop zij alle verrichtte betalingen aan de IC’s in dat betreffende jaar vermelden.

Evenals de rechtbank in eerste aanleg komt ook het hof tot de conclusie dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, te weten de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende zekere tijd, de verplichting loon te betalen, en het aanwezig zijn van een gezagsverhouding, worden aanwezig geacht. Hoewel belanghebbende verklaard heeft dat het nadrukkelijk niet de bedoeling was arbeidsovereenkomsten met de IC’s aan te gaan, komt hieraan geen doorslaggevende betekenis toe. Uit vaste jurisprudentie volgt immers dat de wil van partijen ten aanzien van de juridische kwalificatie van hun overeenkomst niet beslissend is. In dit verband merkt het hof nog op dat er geen sprake is van vrije vervangbaarheid, omdat vervanging eerst aan de orde kan komen als sprake is van een door belanghebbende gecontracteerde IC (met ID-badge) die ook de desbetreffende producttraining heeft gevolgd. Ter zake de aanwezigheid van een gezagsverhouding merkt het hof nog op dat het feit dat een IC een zekere mate van vrijheid toekwam bij de uitoefening van de activiteiten, niet meebrengt dat een gezagsverhouding ontbrak. Belanghebbende gaf immers aan de IC’s bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk.

Heeft u vragen over de fiscale kwalificatie van een arbeidsverhouding of heeft u hierover ook een verschil van mening met de Belastingdienst, laat het ons weten. We zijn u immers graag van dienst.


Publicatiedatum: 15 juli 2019


Deel dit nieuwsbericht