Crisisheffing: laatste stand van zaken

Crisisheffing: laatste stand van zaken

Voor zover een werknemer over 2012 en/of 2013 een hoger loon uit tegenwoordige dienstbetrekking had dan € 150.000, was de inhoudingsplichtige in 2013 respectievelijk 2014 hierover een pseudo-eindheffing verschuldigd van 16%. Tegen deze zogeheten crisisheffing zijn verschillende (proef)procedures gestart.

 

In de proefprocedures hebben de rechtbanken tot dusver in algemene zin beslist dat de crisisheffing niet in strijd is met het (Europese) recht. Een uitzondering is de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 4 december 2014 waar we eerder op wezen. De rechtbank achtte de crisisheffing daarin in strijd met het voorzienbaarheidsbeginsel voor zover de heffing betrekking had op de periode waarin de crisisheffing nog niet bekend was laat staan aangekondigd. Er was in zoverre sprake van het doorbreken van de “fair balance”.

 

Op 18 juni 2015 is de uitspraak gepubliceerd van Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen de uitspraak waarin de crisisheffing wel in strijd met het (Europese) recht werd geacht voor wat betreft de terugwerkende kracht. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de crisisheffing niet in strijd is met het systeem van de Wet op de loonbelasting 1964, noch met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van het hof is de wetgever met de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan de pseudo-eindheffing niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid en dienen de door hem gemaakte keuzes te worden gerespecteerd. Er is derhalve geen sprake van schending van de artikel 14 EVRM en/of artikel 26 IVBPR. Kortom, het hof onderkent de (materiële) terugwerkende kracht van de crisisheffing onderkent, maar dat deze inbreuk voldoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak tot het nemen van maatregelen.

 

Op 24 juni 2015 zijn door Gerechtshof Amsterdam min of meer dezelfde beslissingen genomen in een aantal andere (proef)procedures. Zie hierhier en hier.

 

Naar aanleiding van de brief van de Algemene Rekenkamer van 19 maart 2015 aan de voorzitter van de Tweede Kamer is er bij het ministerie van Financiën een verzoek op basis van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend om de interne adviezen uit het jaar 2012 aangaande de crisisheffing openbaar te maken. Deze documenten zijn op 22 juni 2015 gepubliceerd.

 

Als laatste en zeker niet onbelangrijk willen we wijzen op de conclusie van A-G Wattel in een cassatieprocedure tegen de crisisheffing. In deze op 25 juni 2015 gepubliceerde conclusie volgt dat de A-G van mening is dat de terugwerkende kracht van de crisisheffing niet verder mag gaan dan 25 mei 2012 voor wat betreft de heffing die in 2013 is verschuldigd. Een soortgelijke redenering kan echter worden opgehouden voor 2014. De crisisheffing over 2013 is immers eerst op Prinsjesdag aangekondigd.

 

Kortom, wordt vervolgd!

Publicatiedatum: 29 juni 2015


Deel dit nieuwsbericht