Deels bebouwde percelen onder omstandigheden toch onbebouwd!

Deels bebouwde percelen onder omstandigheden toch onbebouwd!

Op 7 december 2018 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin hij een rechtsregel heeft verstrekt met betrekking tot de btw-status van deels bebouwde percelen.

Feiten
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de btw, waarvan in 2008 A B.V. (hierna: de vastgoedholding) deel uitmaakte. De vastgoedholding heeft in juni 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met CC B.V. (hierna: de projectontwikkelaar). Het doel van de samenwerking was om gezamenlijk vastgoed te ontwikkelen. In dit verband zijn de vastgoedholding en de projectontwikkelaar overeengekomen dat de vastgoedholding aan de projectontwikkelaar verkoopt en levert de onverdeelde helft van twee percelen grond, alsmede de helft van de rechten, documenten, ontheffingen en toezeggingen inzake de bouwaanvraag die is ingediend voor de ontwikkeling van onder meer deze locatie, in de samenwerkingsovereenkomst en hierna tezamen aangeduid als de goodwill. Bij akte van levering van 1 juli 2008 heeft de vastgoedholding de onverdeelde helft van de percelen (hierna: de onroerende zaak) aan de projectontwikkelaar geleverd. Op die datum bestond de onroerende zaak uit een terrein waarop nog resten van bebouwing aanwezig waren (de fundering van een muur en een oud transformatorhuisje). De koopprijs van de onroerende zaak bedraagt € 4.825.000. Daarnaast is de projectontwikkelaar aan de vastgoedholding een bedrag van € 3.000.000 verschuldigd geworden voor de overdracht van de goodwill. In de akte is vermeld dat de koopsom van de onroerende zaak “dient te worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting” en dat ook de koopsom voor de goodwill met omzetbelasting moet worden vermeerderd. Belanghebbende heeft ter zake van de levering van de onroerende zaak en ter zake van de overdracht van de goodwill geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De inspecteur heeft daarom aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd.

Hoge Raad
De Hoge Raad laat het oordeel van het Hof, dat de resten van bebouwing niet verhinderen dat de onroerende zaak onbebouwde grond is, in stand. Die resten bestonden uit de fundering van een muur en een oud transformatorhuisje. In het oordeel van het Hof ligt namelijk de vaststelling besloten dat de aard en de omvang van deze bebouwing in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak zo gering zijn dat deze bebouwing als verwaarloosbaar moet worden beschouwd.

Op basis van oude jurisprudentie van de Hoge Raad is in casu geen sprake van de levering van een bouwterrein. Nadien is uit Europese jurisprudentie gebleken dat deze oude jurisprudentie van de Hoge Raad onjuist is. Belanghebbende is op basis van het rechtszekerheidsbeginsel van mening dat alleen de oude jurisprudentie van de Hoge Raad in aanmerking mag worden genomen. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan echter een beroep op het rechtzekerheidsbeginsel alleen slagen, als belanghebbende met betrekking tot de levering van de onverdeelde helft van twee percelen grond geen omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag om dit te beoordelen.

Indien het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt, moet Hof Den Haag onderzoeken of de naheffingsaanslag toch in stand moet blijven wegens het ten onrechte vermelden van omzetbelasting op een factuur.

Belang voor de praktijk
Het belang voor de praktijk van dit arrest is met name gelegen in de rechtsregel die de Hoge Raad geeft met betrekking tot percelen grond die deels zijn bebouwd. Uit het arrest volgt dat dergelijke percelen onder omstandigheden moeten worden aangemerkt als onbebouwde grond.

Publicatiedatum: 10 december 2018


Deel dit nieuwsbericht