Einde van ‘het Maatschaparrest’ op komst?

Einde van ‘het Maatschaparrest’ op komst?

De uitdaging van personenvennootschappen (maatschap, VOF of CV) voor de btw is gelegen in het feit dat dergelijke bedrijven niet transparant zijn voor btw. Met andere woorden, niet de achterliggende deelnemers zijn relevant voor de btw, maar de personenvennootschap zelf is de btw-ondernemer. Onderlinge prestaties tussen de deelnemer en de personenvennootschap zijn in principe irrelevant voor de btw, tenzij contractueel anders is overeengekomen. Voor wat betreft het recht op aftrek van voorbelasting op kosten en investeringen geldt dat de personenvennootschap de btw in aftrek kan brengen (ook al is het goed niet ingebracht), zelfs indien de kosten zijn gemaakt door de deelnemer. Van deze ‘zekerheden’ is door de jaren beetje bij beetje afgeknabbeld. Daar komt nu bij dat de Hoge Raad binnenkort ook moet beslissen of het Maatschaparrest uit 1983 zijn werking gaat verliezen, waardoor de personenvennootschap geen recht op aftrek van voorbelasting meer heeft. Hierna zetten wij kort deze ontwikkelingen nader uiteen en het belang daarvan voor de praktijk.

Personenvennootschap – btw-ondernemer

Wat niet gaat veranderen is het uitgangspunt dat personenvennootschappen zelfstandig kwalificeren als btw-ondernemer als deze economische prestaties tegen vergoeding verrichten. Deze vennootschappen zullen zich nog steeds moeten melden bij de fiscus als btw-ondernemer.

Relatie Deelnemer – Personenvennootschap

Tot januari 2000 was de relatie tussen deelnemer en personenvennootschap irrelevant voor de btw. Tussen deze twee partijen werd geacht geen prestatie plaats te vinden, dus ook geen btw-heffing. Daar is verandering in gekomen met de uitspraak in de zaak Heerma (Hof van Justitie C-23/98, Heerma). Kort samengevat, de heer Heerma had samen met zijn vrouw een maatschap van waaruit de activiteiten werden ontplooit (agrarisch bedrijf). Deze maatschap was de btw-ondernemer. Op enig moment is besloten dat een nieuwe ligboxenstal buiten de maatschap zou worden gehouden en door de heer Heerma zou worden verhuurd aan de maatschap, waarvan hij dus zelf deel uitmaakt. In deze zaak is beslist dat de deelnemer van een maatschap aan die maatschap zelfstandig activiteiten kan verrichten. Dat leidde tot de bijzondere situatie dat zowel de maat btw-ondernemer is als de maatschap waarin hij een van de maten is. Deze zaak heeft overigens niets te maken met de ontwikkelingen die er zijn geweest met betrekking tot de DGA en de BV.

Als gevolg van de zaak Heerma moet elke relatie tussen deelnemer en personenvennootschap voor de btw goed worden beoordeeld. Alleen op die manier kan worden vastgesteld of de deelnemer ook btw-ondernemer is en/of er btw verschuldigd is tussen deze deelnemer en personenvennootschap (en daar is sneller sprake van dan men denkt).

Aftrek personenvennootschap – Maatschaparrest 1983 – einde?

Zoals eerder aangegeven, kan de personenvennootschap de voorbelasting in aftrek brengen (ook al is het goed niet ingebracht), zelfs indien de kosten zijn gemaakt door de deelnemer. Dit is destijds door de Hoge Raad beslist in 1983.  De praktijk heeft altijd veel plezier gehad van deze uitspraak, gezien het praktische gevolg daarvan. Door een veelvoud aan rechtszaken in Nederland is dit Maatschaparrest uit 1983 onder druk komen te staan. Op dit moment ligt er een zaak bij de Hoge Raad, waarvan wij nog dit jaar een uitspraak verwachten. De verwachting is dat de Hoge Raad een einde zal maken aan de positieve effecten van het Maatschaparrest. Alsdan kunnen personenvennootschappen niet langer de voorbelasting op kosten en investeringen in aftrek brengen, die niet zijn ingebracht in de personenvennootschap. Alleen de deelnemer is dan daartoe gerechtigd, indien en voor zover deze deelnemer dan kwalificeert als btw-ondernemer.

U begrijpt dat deze ontwikkeling een stevige impact kan hebben op de desbetreffende btw-ondernemers. Indien gewenst, praten wij graag met u verder over de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling tijdens een bespreking of misschien zelfs tijdens een vaktechnisch overleg.

Publicatiedatum: 03 december 2020


Deel dit nieuwsbericht