Eindheffing excessieve vertrekvergoeding ook bij vrijwillig ontslag

Eindheffing excessieve vertrekvergoeding ook bij vrijwillig ontslag

Op 6 januari 2015 is een uitspraak van Rechtbank Den Haag gepubliceerd waarin de rechtbank concludeerde dat de (pseudo)eindheffing bij excessieve vertrekvergoedingen van artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is ongeacht de wijze waarop een dienstbetrekking wordt beëindigd en ongeacht of daadwerkelijk sprake is van een ontslagvergoeding.

 

De rechtbank geeft bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bovenmatige vertrekvergoeding in de zin van artikel 32bb aan dat de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid en de beperking van ontgaansmogelijkheden gekozen heeft voor een kwantitatieve, generieke benadering die aansluit bij het in het jaar van vertrek en het daaraan voorafgaande jaar genoten fiscale loon. Daarbij zou bewust geen tegenbewijsregeling zijn opgenomen, ook niet in het geval de werknemer zijn dienstbetrekking bijvoorbeeld heeft beëindigd als gevolg van een overgang binnen een concern. Met de gekozen systematiek wordt volgens de rechtbank dus bewust voorkomen dat een moeilijk uitvoerbare, kwalitatieve beoordeling moet plaatsvinden. De regeling is daarom naar het oordeel van de rechtbank van toepassing ongeacht de wijze waarop een dienstbetrekking wordt beëindigd en ongeacht of daadwerkelijk sprake is van een ontslagvergoeding. Door te kiezen voor een ruwe regeling en het bewust niet opnemen van een tegenbewijsregeling, is door de wetgever aanvaard dat heffing ook plaatsvindt in situaties waarbij van ongewenst gedrag van de werkgever geen sprake is. Van strijd met doel en strekking van de wet kan dan ook geen sprake zijn.

 

De klacht van belanghebbende dat de eindheffing op het punt van de ‘legitimate aim’ en het vereiste van de ‘fair balance’ strijdig is met artikel 1, Eerste Protocol van het EVRM werd verworpen met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014. Daarbij zou niet gebleken zijn dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De omstandigheid dat belanghebbende geen mogelijkheid had om alternatief gedrag te vertonen omdat de werknemer op eigen initiatief de dienstbetrekking heeft beëindigd, is daartoe onvoldoende.

Publicatiedatum: 07 januari 2015


Deel dit nieuwsbericht