Geactualiseerd besluit over pensioengevend loon in kader werkkostenregeling en uitruil

Geactualiseerd besluit over pensioengevend loon in kader werkkostenregeling en uitruil

Op 17 november 2015 is het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M, in de Staatscourant gepubliceerd. Dit besluit is een samenvoeging en actualisering van eerdere beleidsbesluiten over pensioenen en stamrechten. Dit besluit treedt met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 in werking.

 

Het besluit is aangepast aan de werkkostenregeling en aan het vervallen van de stamrechtvrijstelling. In verband met dit laatste is het onderdeel Loonstamrechten vervallen. Het besluit is aangepast aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet Witteveen 2015). In dat kader is ook de goedkeuring voor het vervroegen van de ingangsdatum van pensioenuitkeringen aangepast.

 

In het besluit wordt ingegaan op de gevolgen van toepassing van de werkkostenregeling op het pensioengevend loon. Omdat vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking, zoals kostenvergoedingen, tot het loon behoren, voor zover zij niet zijn vrijgesteld op grond van artikel 11 van de Wet LB, maken zij in beginsel ook deel uit van het pensioengevend loon. Dit geldt niet alleen voor vergoedingen en verstrekkingen waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van de Wet LB belasting wordt geheven, maar ook voor vergoedingen en verstrekkingen die door de werkgever als eindheffingsbestanddeel zijn aangewezen. Dit is slechts anders indien deze bestanddelen niet geïndividualiseerd zijn en in geval van een bijzondere vorm van ruil, namelijk die waarbij de werknemer loon ruilt tegen extra vrije dagen. In zo’n geval leidt de ruil in beginsel tot een verlaging van het pensioengevend loon. Dit geldt ook als de omzetting plaatsvindt in een andere maand dan de peilmaand voor het vaststellen van het pensioengevend loon. Het gebruik van een peilmaand geschiedt immers uit oogpunt van administratieve vereenvoudiging en kan niet het beginsel van een juiste pensioenmaatstaf opzij zetten. Het voorgaande geldt ook bij een tijdelijke omzetting in het kader van een cafetariaregeling.

 

Een verlaging van het pensioengevend loon in het kader van een uitruil kan leiden tot omvangrijke en bewerkelijke administratieve aanpassingen bij werkgevers en pensioenuitvoerders. Bij een eindloonregeling heeft een dergelijke aanpassing van het pensioengevend loon bovendien ook slechts een tijdelijk effect als de werknemer na één of meer jaren weer zijn oorspronkelijke loon in geld gaat genieten. Deze administratieve rompslomp wordt door de staatssecretaris van Financiën niet gewenst geacht. Daarom wordt met een beroep op de hardheidsclausule goedgekeurd dat onder voorwaarden een verlaging van het pensioengevend loon achterwege blijft bij een verlaging van het loon. Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

 

  1. Er is sprake van een schriftelijk vastgelegde regeling waaraan ten minste driekwart van de werknemers kan deelnemen die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid van de werkgever.
  2. Het betreft een regeling waarbij de verlaging van het fiscale loon tijdelijk is, dus niet structureel. De werknemer moet ten minste één keer per jaar de keuze hebben om de samenstelling van zijn beloning te wijzigen.
  3. Het betreft de ruil van loon tegen uitsluitend verminderingen van de arbeidstijd tot een maximum van 10% van de overeengekomen arbeidsduur.

Publicatiedatum: 18 november 2015


Deel dit nieuwsbericht