Geen cassatie in zaak verzekeringsplicht DGA’s die werkzaam zijn via managementovereenkomst

Geen cassatie in zaak verzekeringsplicht DGA’s die werkzaam zijn via managementovereenkomst

De staatssecretaris van Financiën heeft op 26 februari 2019 bericht dat er geen cassatie wordt aangetekend tegen de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 15 januari 2019, nr. BK-18-0552 t/m 00556. In deze zaak ging het om twee DGA’s die eerst in dienstbetrekking stonden tot een Holding maar na een structuurwijziging in dienst traden bij hun personal holdings en op basis van een managementovereenkomst tussen de personal holdings en de Holding voor de Holding werkzaam waren. De inspecteur stelde dat er sprake was van een (fictieve) dienstbetrekking en daarmee verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.

Volgens de rechtbank heeft de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een dienstbetrekking. Er zouden reële wijzigingen hebben plaatsgevonden doordat er facturen voor managementvergoedingen, inclusief omzetbelasting, zijn uitgereikt aan de Holding. De vergoedingen lagen veel hoger dan het salaris dat de DGA’s eerst ontvingen. Daarnaast is onder meer de privéaansprakelijkheid van de DGA’s gewijzigd en waar eerst de Holding verplicht was loon te betalen, waren dat na de structuurwijziging de personal holdings.

Ook het hof oordeelt dat de inspecteur er niet in geslaagd is om de feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat er gedurende de naheffingstijdvakken een privaatrechtelijke dienstbetrekking of fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 3 respectievelijk 5, aanhef en onderdeel d, van de Ziektewet (en overeenkomstige bepalingen in de WW, WAO en WIA) heeft bestaan tussen de Holding enerzijds en de DGA’s anderzijds. Het verweer van de inspecteur tegen de stelling dat de betrokken vennootschapsstructuur reële betekenis mist, is door het hof wel behandeld maar verworpen.

De staatssecretaris heeft aangegeven dat het besluit om geen cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het hof ingegeven is door het feit dat de inspecteur zijn stelling niet met voldoende feiten heeft onderbouwd. Het oordeel van het hof ten aanzien van het verweer van de inspecteur tegen de stelling dat de betrokken vennootschapsstructuur reële betekenis mist, is dermate verweven met waarderingen van feitelijke aard dat cassatie hiertegen (ook) weinig niet zinvol lijkt.

Deze procedure leert dat de Belastingdienst niet zonder meer voorbij mag gaan aan een structuurwijziging en kan stellen dat een persoonlijke holding reële betekenis mist. De inspecteur zal dit aannemelijk moeten maken. In deze zaak is de inspecteur hierin tekort geschoten.

Mocht u vragen hebben over de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen van (gewezen) DGA’s of andere medewerkers, neem dan gerust contact met ons op.


Publicatiedatum: 10 maart 2019


Deel dit nieuwsbericht