Geen recht op btw-teruggaaf wegens niet-betaling door te laat ingediend verzoek

Geen recht op btw-teruggaaf wegens niet-betaling door te laat ingediend verzoek

Op 7 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over het antwoord op de vraag of recht op teruggaaf van btw bestaat wegens niet-betaling.

Feiten
Belanghebbende, een besloten vennootschap (hierna: de vennootschap), was eigenaar van een onroerende zaak. Zij verhuurde deze met btw. De huurder heeft vanaf het tweede kwartaal van 2010 geen huur meer betaald. Op 26 april 2012 hebben de vennootschap en de huurder een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn afspraken neergelegd over de op dat moment openstaande huurvordering van de vennootschap. Op die datum stond vast dat de reeds vervallen en ook de toekomstige huurtermijnen niet zouden worden betaald. De vennootschap is op 24 april 2014 failliet verklaard.

De curator in het faillissement van de vennootschap heeft op 5 mei 2014 een verzoek ingediend om teruggaaf van btw die de vennootschap in verband met de verhuur van de onroerende zaak op aangifte had voldaan. De inspecteur heeft het verzoek bij beschikking afgewezen. Op 3 november 2014 is de huurder failliet verklaard.

Hoge Raad
In het oordeel van het gerechtshof ligt het oordeel besloten dat, bezien vanuit het perspectief van de vennootschap, al in 2012 de conclusie moest worden getrokken dat betaling van de vergoeding niet langer kon worden verwacht. De Hoge Raad laat dit oordeel van het gerechtshof in cassatie in stand. Het gerechtshof is ook niet buiten de grenzen van het geschil getreden en ook de goede procesorde is niet geschonden.

Belang voor de praktijk
De Hoge Raad brengt in herinnering dat recht op teruggaaf niet eerder kan worden geacht te zijn ontstaan dan op het tijdstip waarop redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de voldoening van de vergoeding door de schuldenaar achterwege zal blijven. Het hangt van de omstandigheden van het geval af wanneer dit het geval is. Indien een verzoek om teruggaaf over een verkeerd tijdvak wordt ingediend, bestaat in ieder geval geen recht op die teruggaaf.

Het arrest heeft overigens betrekking op oude wetgeving. Sinds 1 januari 2017 wordt het recht op teruggaaf van btw in geval van (gedeeltelijke) niet-betaling geacht te zijn ontstaan, uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden. Daarmee zullen discussies over wanneer het recht op btw-teruggaaf is ontstaan beduidend minder zijn geworden.


Publicatiedatum: 17 juni 2019


Deel dit nieuwsbericht