Geen transitievergoeding voor dienstverband dat al vóór 1 juli 2015 slapend is

Geen transitievergoeding voor dienstverband dat al vóór 1 juli 2015 slapend is

Eerder hebben we bericht over de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad in de zogeheten Xella-zaak. De Hoge Raad kwam daarin tot het oordeel dat wanneer voldaan is aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, dat dan als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding.

Tegenover de verplichting tot het betalen van de transitievergoeding staat een aanspraak op compensatie van de verschuldigde transitievergoeding voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd. Deze compensatie komt ten laste van het Algemeen werkloosheidsfonds (‘Awf’) en wordt verstrekt door het UWV. Tegenover de compensatie staat een verhoging van de Awf-premie, die ten laste komt van de werkgevers.

Afijn, maar geldt het bovenstaande ook voor een dienstverband dat vóór 1 juli 2015 slapend is geworden? Is de werkgever dan ook een transitievergoeding verschuldigd bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst?

Rechtbank Midden-Nederland heeft op 19 februari 2020 in kortgeding beslist dat er geen verplichting voor de werkgever bestaat om – op grond van het Xella-arrest – het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een (transitie)vergoeding. Een dienstverband dat al vóór 1 juli 2015 slapend is geworden.

Het ging in deze zaak om een werknemer die vanaf 27 mei 2013 arbeidsongeschikt is als gevolg van een ziekte. Met ingang van 29 september 2014 is aan hem een (vervroegde) IVA-uitkering toegekend. Op 27 mei 2015 is de wachttijd van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte bereikt. Op dat moment bestond er nog geen wettelijke verplichting tot betaling van een transitievergoeding, omdat deze verplichting eerst met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 is ontstaan. Vanaf 27 mei 2015 is het dienstverband dus slapend. De werknemer heeft zijn werkgever herhaaldelijk gevraagd om de arbeidsovereenkomst (eerder) te beëindigen onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding maar deze heeft hier afwijzend op gereageerd. In het licht van het Xella-arrest stelt de werknemer nu dat de werkgever geen gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst, terwijl zijn belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de uitbetaling van de transitievergoeding, dan wel enige andere vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de werkgever in het Xella-arrest recht heeft op een compensatie van de transitievergoeding. Dat is in deze zaak, waarin het dienstverband al vóór 1 juli 2015 slapend is geworden, nog maar de vraag. De werkgever lijkt geen recht te hebben op compensatie van de transitievergoeding waardoor de werkgever wel een gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Dat de werknemer geen recht heeft op een (transitie)vergoeding lijkt de kantonrecht niet onredelijk, omdat de werknemer ook geen recht op een (transitie)vergoeding had gehad als de werkgever het slapende dienstverband na 27 mei 2015 doch voor 1 juli 2015 had beëindigd.

Publicatiedatum: 03 maart 2020


Deel dit nieuwsbericht