Gerechtshof stelt vraag aan Hof van Justitie met betrekking tot lid Raad van Commissarissen en btw

Gerechtshof stelt vraag aan Hof van Justitie met betrekking tot lid Raad van Commissarissen en btw

Op 22 juni 2018 is een uitspraak gepubliceerd waarin Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: gerechtshof) heeft geoordeeld, dat het de vraag of een lid van de Raad van Commissarissen van een stichting zijn economische activiteiten zelfstandig verricht, voorlegt aan het Hof van Justitie.

Feiten
X is lid van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van een stichting. De kernactiviteit van de stichting is het blijvend kunnen aanbieden van goede huisvesting aan die mensen die niet in staat zijn om voor eigen huisvesting zorg te dragen. X werkt in dienstbetrekking als gemeenteambtenaar. Naast het commissariaat bij de stichting heeft X geen andere nevenfuncties. Voor zijn werkzaamheden als commissaris ontvangt X een vergoeding. Deze vergoeding is niet afhankelijk van deelname aan de vergadering of feitelijk gewerkte uren.

Tot 1 januari 2013 werd X voor zijn werkzaamheden als commissaris op grond van het tot 1 juli 2012 van kracht zijnde besluit van de staatssecretaris van Financiën, dat inhield dat commissarissen die maximaal vier commissariaten vervulden niet werden aangemerkt als btw-ondernemer, niet aangemerkt als btw-ondernemer. In een besluit van 27 juni 2012 is deze goedkeuring ingetrokken met een overgangsregeling tot 1 januari 2013. De goedkeuring is ingetrokken naar aanleiding van het verzoek van de Europese Commissie van 29 september 2011 om de btw-voorschriften voor de behandeling van leden van raden van commissarissen aan te passen, zodat deze voldoen aan de Btw-richtlijn. Volgens de Europese Commissie moet het werk van een commissaris, ook al is het maar voor één raad, als een economische activiteit voor de btw worden beschouwd.

X heeft over het tweede kwartaal van 2014 een btw-aangifte ingediend en heeft het btw-bedrag betaald. X heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane btw.

In geschil is het antwoord op de vraag of X voor zijn werkzaamheden als lid van de RvC van de stichting als btw-ondernemer moeten worden aangemerkt. Meer specifiek gaat het om de vraag of X zelfstandig een economische activiteit verricht.

Oordeel gerechtshof
Naar het oordeel van het gerechtshof bestaat zoveel twijfel over de beantwoording van de vraag, dat een prejudiciële vraag is voorgelegd aan het Hof van Justitie. Bij de afweging zich te wenden tot het Hof van Justitie heeft het gerechtshof het door de staatssecretaris van Financiën tot 27 juni 2012 ingenomen standpunt en het andersluidende standpunt van de Europese Commissie meegenomen. De voorgelegde vraag luidt of een lid van de RvC van een stichting, die voor zijn arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden in een ondergeschikte positie verkeert ten opzichte van deze Raad, maar overigens niet in een ondergeschikte positie verkeert ten opzichte van de RvC of de stichting, zijn economische activiteiten zelfstandig verricht. Het gerechtshof houdt de verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.


Publicatiedatum: 26 juni 2018


Deel dit nieuwsbericht