Heffingsrecht bij ontslagvergoedingen in grensoverschrijdende situaties

Heffingsrecht bij ontslagvergoedingen in grensoverschrijdende situaties

Op 15 juli 2014 is een actualisering verschenen van het OESO-modelverdrag en het bijbehorende OESO-commentaar ten aanzien van o.a. artikel 15 (inkomsten uit dienstbetrekking) over de fiscale behandeling van ontslagvergoedingen en artikel 17 (artiesten en sportbeoefenaars) over beloningen voor bijvoorbeeld trainingen zonder dat sprake is van een publieksgericht optreden. Naar aanleiding van deze actualisering zijn er vragen gerezen mede bezien eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. In een besluit dat op 1 mei 2015 is gepubliceerd, geeft de staatssecretaris van Financiën hierover uitsluitsel.


Ontslagvergoedingen

In de arresten van de Hoge Raad van 11 juni 2004 is een richtlijn gegeven voor het heffingsrecht over een ontslagvergoeding. Deze komt erop neer dat gekeken wordt naar het jaar waarin is ontslag is verleend en de daaraan voorafgaande vier kalenderjaren.  Bovendien werd als aanvullende eis gesteld dat doorbelasting van de kosten van het ontslag moet plaatsvinden. Als gevolg van de wijzigingen per 15 juli 2014 is deze richtlijn komen te vervallen. De ontslagvergoeding wordt nu geacht verband te houden met de werkzaamheden verricht in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking.

Allocatie van de ontslagvergoeding vindt nu dus plaats naar rato van de tewerkstelling in de landen waar de werknemer in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking zijn werkzaamheden heeft verricht. Ook de eis dat de beloning ten laste is gekomen van een werkgever in de werkstaat is voor de toerekening niet (meer) van belang. In het besluit van 23 april 2015, dat op 1 mei 2015 is gepubliceerd, blijkt dat:

  • de arresten van de Hoge Raad van 411 juni 2004 van toepassing blijven op ontslagvergoedingen die vóór 15 juli 2014 zijn genoten;
  • voor ontslagvergoedingen die vanaf 15 juli 2014 zijn genoten, geldt het nieuwe OESO-commentaar.


Artiesten en sporters

De Hoge Raad heeft in 2007 beslist dat tot de persoonlijke werkzaamheden als zodanig van sporters en artiesten behoren het publieksgerichte optreden, alsmede de tijdsbesteding die dat publieksgerichte optreden samenhangt, zoals repetities en trainingen, reizen en noodzakelijk verblijf. In het OESO-commentaar van 15 juli 2014 wordt opgemerkt dat voor de toepassing van artikel 17 OESO-Modelverdrag niet van belang is dat deze activiteiten geen directe relatie hebben met een publieksgericht optreden in die staat. Beloningen voor deelname aan een op het seizoen voorbereidend trainingskamp vallen bijvoorbeeld onder de toepassing van dit artikel. Het nieuwe OESO-commentaar geeft daarmee een ruimere strekking aan het begrip ‘persoonlijke werkzaamheden als zodanig’ dan tot nu toe door de Belastingdienst is gehanteerd en daartegen heeft de staatssecretaris geen probleem. Deze (ruimere) interpretatie geldt als uitgangspunt voor belastingaanslagen die op 15 juli 2014 nog niet onherroepelijk vaststaan.

Publicatiedatum: 11 mei 2015


Deel dit nieuwsbericht