Hoge Raad bevestigt dat Sociaal Plan met een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling geen RVU is

Hoge Raad bevestigt dat Sociaal Plan met een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling geen RVU is

Op 22 juni 2018 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (‘Hof’) van 18 november 2016.

In deze zaak ging het om de vraag of een Sociaal Plan inclusief een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling als een regeling voor vervroegde uittreding (‘RVU’) in de zin van artikel 32ba, zesde lid, Wet op de loonbelasting 1964 (‘Wet LB’) moet worden aangemerkt? Advocaat-Generaal Niessen kwam eerder tot de conclusie dat het cassatieberoep ongegrond moet worden verklaard. Op deze conclusie zijn we in een nieuwsbericht van 13 januari 2018 ingegaan.

De Hoge Raad is het met het Hof eens dat er geen sprake is van een RVU in deze zaak. De motivering wijkt echter af van die van het Hof.

De Hoge Raad herhaalt dat de beweegredenen van de inhoudingsplichtige om een Sociaal Plan aan te bieden niet ter zake doen bij de beoordeling of sprake is van een RVU. Het gaat erom of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. Evenmin als de beweegredenen van de inhoudingsplichtige om een Sociaal Plan aan te bieden, zijn ook de intenties of keuzes van de werknemer in dit kader niet relevant.

Het feit dat artikel 32ba, zevende lid, Wet LB de mogelijkheid biedt om vooraf (lees: voordat de uitkering wordt verstrekt) een oordeel van de Belastingdienst te vragen, impliceert dat bij de beoordeling of een regeling kwalificeert als een RVU louter gekeken moet worden naar de objectieve kenmerken en voorwaarden van de regeling, en niet wat er achteraf feitelijk is gebeurd. Dat een feitelijke uitwerking van een Sociaal Plan ertoe leidt dat een medewerker door de hoogte van de uitkering niet meer hoeft te werken, maakt niet dat het Sociaal Plan voor deze medewerker een RVU is.

Kortom, de feitelijke uitwerking van de regeling is niet van belang. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof dit laatste miskend door in zijn overwegingen de feitelijke uitstroom en de hoogte van de overeengekomen beëindigingsvergoedingen te betrekken, maar desondanks komt ook de Hoge Raad tot de conclusie dat er geen sprake is van een RVU.

Publicatiedatum: 24 juni 2018


Deel dit nieuwsbericht