Hoge Raad kwalificeert iPad als een computer

Hoge Raad kwalificeert iPad als een computer

De Hoge Raad heeft op 11 september 2015 uitspraak gedaan over de vraag of een iPad onder de wettelijke categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ of onder de wettelijke categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ valt. Het antwoord was belangrijk voor de mate waarin een iPad zakelijk diende te worden gebruikt om deze onbelast te kunnen vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen. Onder het regime van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, welke per 1 januari 2015 definitief is komen te vervallen, gold voor ‘communicatiemiddelen’ een zakelijkheidsvereiste van tenminste 10% terwijl dat voor computers en dergelijk apparatuur tenminste 90% was.

 

Eerder hebben we bericht dat de Advocaat-Generaal (A-G) van mening is dat een iPad moet worden aangemerkt als een computer en niet als een communicatiemiddel. Deze conclusie wijkt af van de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam waartegen cassatie was aangetekend.

 

De wijze waarop de twee onderscheiden categorieën in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) waren gedefinieerd, met name de uitsluiting van de categorie computers van de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’, leidt volgens de Hoge Raad ertoe dat eerst dient te worden beoordeeld of een apparaat valt in de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’. Deze opvatting vindt bevestiging in de toelichting op artikel 15b, lid 1, letter s, van de Wet LB, zoals weergegeven in de conclusie van de A-G.

 

Kortom, eerst dient op basis van de wetssystematiek te worden beoordeeld of de iPads moeten worden gerekend tot de ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ vermeld in artikel 15b, lid 1, letter s, van de Wet LB en pas bij een ontkennende beantwoording van die vraag moet onderzocht worden of die iPads kunnen worden gerangschikt onder de in letter f van die wetsbepaling bedoelde categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof dit miskend.

 

De Hoge Raad stelt verder vast dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij ‘dergelijke apparatuur’ in de zin van artikel 15b, lid 1, letter s, van de Wet LB kan worden gedacht aan elektronische apparatuur die geheel of gedeeltelijk is bedoeld voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht. Daarbij worden als voorbeeld genoemd: digitale agenda’s, mini-notebooks en GPS-apparatuur. Gezien de omschrijving van de iPad in de uitspraak van het hof, leidt dit tot de conclusie dat deze in gelijke of zelfs sterkere mate dan digitale agenda’s en GPS-apparatuur zijn bedoeld voor taken die ook door een computer kunnen worden verricht. De iPad kenmerkt zich, evenals een desktop- of notebookcomputer, door zijn veelzijdige inzetbaarheid voor de verwerking en opslag van gegevens, in de vorm van tekst, cijfers, beeld en geluid, het zoeken naar informatie op het internet, en voor ontspanning. Dit brengt mee dat de iPads moeten worden gerangschikt onder de in artikel 15b, lid 1, letter s, Wet LB waarvoor onder het regime van de vrije vergoedingen en verstrekkingen een zakelijkheidsvereiste van ten minste 90% gold voor een onbelaste vergoeding of ter beschikkingstelling.

 

Volledigheidshalve merken wij op dat vanaf 1 januari 2015 onder de werkkostenregeling een gerichte vrijstelling geldt voor ICT-middelen, zowel communicatiemiddelen als computers, voor zover deze middelen noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

Publicatiedatum: 11 september 2015


Deel dit nieuwsbericht