Hoge Raad spreekt zich uit over fondsenvrijstelling

Hoge Raad spreekt zich uit over fondsenvrijstelling

De Hoge Raad heeft met twee uitspraken over de fondsenvrijstelling bij personeelsfondsen duidelijkheid gegeven over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een beroep te kunnen doen op de regeling.

In de eerste uitspraak geeft de Hoge Raad aan dat de fondsuitkeringen niet onbelast zijn ondanks symbolische stortingen van de werknemers. De Hoge Raad overweegt in deze uitspraak dat de fondsenvrijstelling niet kan worden toegepast in gevallen waarin de bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers in de vijf voorafgaande kalenderjaren symbolisch is. In een dergelijk geval kan die bijdrage niet worden aangemerkt als een bijdrage in de zin van artikel 11 lid, eerste lid, letter n van de Wet LB 1964.

In de tweede uitspraak stelt de Hoge Raad dat een personeelsfonds niet vijf jaar hoeft te bestaan voordat fondsenvrijstelling toegepast mag worden. De Hoge Raad overweegt in deze uitspraak dat de fondsenvrijstellingsregeling van toepassing is als de uitkeringen uitsluitend of voor een belangrijk deel worden gedaan uit door de werknemers zelf bijeengebrachte gelden, waarbij om redenen van uitvoerbaarheid alleen bijdragen aan het fonds in de vijf voorafgaande kalenderjaren in de beoordeling worden betrokken. Is een fonds binnen de vijfjaarsperiode opgericht, dan is aan de voorwaarde voldaan als de bijdrage van de werkgever tussen de oprichting van het fonds en het kalenderjaar waarin de uitkering plaatsvindt even groot of kleiner was dan de bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers in deze periode. De strekking van de regeling brengt niet mee dat ook voor ieder van die kalenderjaren afzonderlijk moet zijn voldaan aan deze wettelijke eis.

Publicatiedatum: 26 augustus 2013


Deel dit nieuwsbericht