Hoge Raad stelt vragen aan Hof van Justitie met betrekking tot leerlingenvervoer en btw

Hoge Raad stelt vragen aan Hof van Justitie met betrekking tot leerlingenvervoer en btw

De Hoge Raad heeft in een arrest van 7 november 2014 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over leerlingenvervoer door de Gemeente Borsele.

Hoge Raad

De Hoge Raad vraagt zich af of leerlingenvervoer is aan te merken als economische activiteiten en daarmee door de gemeente als btw-ondernemer wordt verricht. De Hoge Raad vraagt zich in dat verband af wat de reikwijdte is van het Europese arrest Commissie tegen Finland. Voorts rijst de vraag of het rechtstreekse verband tussen het leerlingenvervoer en de door de gemeente ontvangen bijdragen respectievelijk het bestaan van een tegenwaarde (indien geen symbolische vergoeding), moet worden beoordeeld door de in de verordening neergelegde regeling als geheel in aanmerking te nemen. Of moet die beoordeling plaatsvinden voor elke binnen het leerlingenvervoer te onderscheiden vervoersprestatie afzonderlijk, voor zover die prestatie tegen betaling van een bijdrage worden verricht?

Indien de regeling van het leerlingenvervoer als geheel in aanmerking moet worden genomen, merkt de Hoge Raad op dat het totaal van de bijdragen slechts voor een gering percentage (in dit geval omstreeks 3 percent) de kosten van het leerlingenvervoer dekt.

Als binnen het leerlingenvervoer de te onderscheiden vervoersprestaties afzonderlijk in aanmerking worden genomen, wijst de Hoge Raad erop dat anders dan in het voormelde arrest Commissie tegen Finland het verrichten van leerlingenvervoer niet is beperkt tot ouders met een bepaald laag inkomen. Alle ouders kunnen aanspraak maken op het door de gemeente verrichte leerlingenvervoer. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdragen worden de vervoersprestaties onderscheiden in twee afstanden: de afstand van 6 tot 20 kilometer en van 20 kilometer en verder. De hoogte van de bijdrage is echter niet uitsluitend afhankelijk van de afstand van het vervoer, maar wordt mede bepaald door andere factoren dan alleen de aard van de dienstverlening. Die factoren zijn de persoonlijke situatie van de (ouders van de) leerling (al dan niet gehandicapt), het aantal kinderen uit het gezin dat van de regeling gebruik maakt, en de hoogte van het inkomen van de ouders. Gesteld kan worden dat de bijdrage voor het leerlingenvervoer over een afstand tussen 6 en 20 kilometer verband houdt met de reisafstand, aangezien deze is bepaald op de prijs die openbaarvervoersbedrijven in rekening brengen voor een rit van zes kilometer. De bijdrage houdt echter geen verband met de werkelijke lengte van de totale reis. Voor het leerlingenvervoer over een afstand van meer dan 20 kilometer is de hoogte van de bijdrage afhankelijk van zowel de lengte van de reis als – in de meeste gevallen – afhankelijk van het inkomen van de ouder(s). Gelet op het eerder genoemde arrest Commissie tegen Finland, vraagt de Hoge Raad zich af of op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, al dan niet in combinatie met het feit dat de voor het leerlingenvervoer ontvangen bijdragen de kosten van de gemeente niet dekken, moet worden geconcludeerd dat zowel bij vervoer over een afstand van 6 tot en met 20 kilometer als bij vervoer over een afstand van meer dan 20 kilometer een rechtstreeks verband tussen de vervoersprestatie en de door de ouders betaalde bijdrage ontbreekt.

Belang voor de praktijk

Gelet op de prejudiciële vragen van de Hoge Raad aan het Hof van Justitie is het verstandig om – ter behoud van rechten – tijdig bezwaar te maken in verband met de inkoop-btw inzake het leerlingenvervoer. Het bezwaar ziet op de op aangifte voldane btw resp. de teruggaafbeschikking en de beschikking BCF. Op verzoek kunnen wij daartoe een concept bezwaarschrift verstrekken.

Publicatiedatum: 09 november 2014


Deel dit nieuwsbericht