Holding voor doorbelasten managementkosten aan dochters geen btw-ondernemer

Holding voor doorbelasten managementkosten aan dochters geen btw-ondernemer

Op 7 juni 2016 heeft Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan inzake btw-ondernemerschap. In deze zaak gaat het om een holdingvennootschap met een aantal dochtervennootschappen, waarvan de holding alle aandelen bezit.

Ondernemerschap
Vast staat dat de holding betalingen van haar dochtermaatschappijen heeft ontvangen en dat de holding kosten aan haar dochtermaatschappijen heeft doorbelast die betrekking hebben op bedragen die door derden aan haar in rekening zijn gebracht. De holding heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in 2009 tot en met 2011 btw-ondernemer was, omdat zij managementkosten voor haar managementactiviteiten als bestuurder van diverse vennootschappen aan deze vennootschappen heeft berekend. Schriftelijke managementovereenkomsten ontbreken.  
De holding heeft geen stukken overgelegd waaruit is gebleken dat sprake was van door de holding contractueel overeengekomen en verrichte managementwerkzaamheden, die zij tegen vergoeding jegens haar dochtermaatschappijen heeft verricht. Daarmee heeft de holding naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van rechtsbetrekkingen tussen de holding en haar dochtermaatschappijen en dat de holding prestaties heeft verricht jegens haar dochtermaatschappijen. De holding heeft weliswaar terecht gesteld dat ook mondelinge managementovereenkomsten rechtsgeldig zijn, maar omdat zij het bestaan van dergelijke overeenkomsten niet aannemelijk heeft gemaakt, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat de holding prestaties tegen een vergoeding heeft verricht. De holding is daarom geen ondernemer voor de btw en heeft geen recht op aftrek van de aan haar in rekening gebrachte btw.

Fiscale eenheid
De holding heeft zich op het standpunt gesteld dat zij van rechtswege onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid, ook indien zij geen ondernemer is voor de btw. In verband met dit laatste aspect doet de holding een beroep op de holdingresolutie. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van economische verwevenheid en kan de holding om die reden geen deel uitmaken van een fiscale eenheid. Het beroep op de holdingresolutie faalt, omdat de holding niet voldoet aan alle in deze resolutie opgenomen voorwaarden. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de holding een houdstermaatschappij is die binnen het concern een sturende en beleidsbepalende functie vervult.

Vertrouwensbeginsel
De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel, aangezien alleen sprake kan zijn van rechtens relevant vertrouwen indien dit vertrouwen is gewekt voordat de aftrek van voorbelasting plaatsvond. Die aftrek vond plaats in de jaren 2009 tot en met 2011 en daarmee ruim voordat de beschikking fiscale eenheid en het controlerapport bestonden (2013 en 2014).

Boeten
De rechtbank is van oordeel dat het aftrekken van voorbelasting in de omstandigheden van dit geval, dermate lichtvaardig handelen oplevert dat het aan de grove schuld van de holding is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het beroep op de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt faalt. Wel vermindert de rechtbank de boeten met 5% in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Publicatiedatum: 20 juni 2016


Deel dit nieuwsbericht