HvJ A-G: recht op btw-aftrek op investeringsgoederen die bedoeld zijn voor gratis gebruik, maar kunnen worden gebruikt als middel om bezoekers aan te trekken voor belaste leveringen/diensten

HvJ A-G: recht op btw-aftrek op investeringsgoederen die bedoeld zijn voor gratis gebruik, maar kunnen worden gebruikt als middel om bezoekers aan te trekken voor belaste leveringen/diensten

De Europese Advocaat-Generaal (hierna: A-G) heeft het Hof van Justitie op 22 april 2015 in de zaak Sveda in overweging gegeven op de prejudiciële vraag te antwoorden dat Sveda recht heeft op aftrek van de btw die zij heeft voldaan bij de vervaardiging of de verwerving van investeringsgoederen die rechtstreeks bedoeld zijn voor gratis gebruik door het publiek (primair gebruik), maar kunnen worden gebruikt als middel om bezoekers aan te trekken naar een plaats waar Sveda voornemens is belaste goederenleveringen en/of diensten te verrichten (secundair gebruik).

Belang voor de praktijk
Btw-aftrek is alleen mogelijk voor zover goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor met btw belaste handelingen. Het is echter mogelijk dat de economische en de niet-economische handelingen van een ondernemer zo nauw met elkaar zijn verbonden, dat bij elkaar genomen alleen sprake is van economische handelingen. In hoeverre er sprake is van nauwe verbondenheid moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden. Als sprake is van een nauw verband heeft de ondernemer voor de niet-economische handelingen recht op aftrek van btw voor zover de economische handelingen waarmee ze nauw zijn verbonden zijn aan te merken als belaste handelingen. De Hoge Raad heeft bijvoorbeeld in 2001 bepaald dat er nauwe verbondenheid bestaat bij een landgoed waarbij het hoofdgebouw als museum werd geëxploiteerd, in een nevengebouw een restaurant werd verpacht en een vrij toegankelijk bos. Omdat het gehele landgoed als ondernemer werd geëxploiteerd, heeft de ondernemer recht op aftrek van btw welke haar in rekening is gebracht voor diensten en leveringen van goederen welke betrekking hebben op het bos.

Feiten
Deze zaak heeft betrekking op de btw-heffing in verband met een Baltisch mythologisch recreatief ontdekkingspad (hierna: ontdekkingspad) dat Sveda in 2012 heeft opgezet.
De werkzaamheden voor de aanleg van dit ontdekkingspad werden uitgevoerd in het kader van een overeenkomst die Sveda met het nationaal subsidiefonds van het ministerie van Landbouw (hierna: subsidiefonds) had gesloten. Daarin was bepaald dat Sveda het ontdekkingspad gratis moest openstellen voor het publiek. Volgens de overeenkomst zou het subsidiefonds maximaal 90% van de door Sveda gemaakte kosten voor de aanleg van het pad vergoeden in de vorm van ‘financiële hulp’.
Sveda is voornemens om in de toekomst aan bezoekers van het ontdekkingspad diensten tegen betaling te gaan aanbieden, zoals de verkoop van levensmiddelen of souvenirs.

Sveda trok in haar btw-aangifte de btw af die zij tijdens de aanleg van het ontdekkingspad had betaald voor de aankoop van goederen en diensten. De Litouwse belastingdienst weigerde echter haar deze btw-bedragen terug te betalen, omdat niet was aangetoond dat de door Sveda aangekochte prestaties dienden voor een activiteit die aan btw is onderworpen.

Conclusie A-G
Voordat de A-G de prejudiciële vraag behandelt, merkt de A-G op dat de beantwoording van de concrete prejudiciële vraag overbodig zou kunnen zijn, omdat de aanleg van het ontdekkingspad door Sveda zelf een relevante belaste handeling in een later stadium zou kunnen zijn, waardoor er recht op aftrek van btw bestaat.
Bij de aanleg van het ontdekkingspad zou het namelijk om een ten behoeve van het nationaal subsidiefonds onder bezwarende titel verrichte prestatie kunnen gaan, die is belast. Er moet dan een rechtstreeks verband bestaan tussen de aanleg van het ontdekkingspad en de betaling, ‘financiële hulp’ genoemd.
De A-G meent dat zonder kennis van de concrete inhoud van de overeenkomst niet met zekerheid kan worden bepaald of er een onmiddellijk verband tussen de aanleg van het ontdekkingspad en de “financiële hulp’ bestaat. 
Indien uit de beoordeling van de verwijzende rechter mocht blijken dat Sveda reeds met de aanleg van het ontdekkingspad een belaste handeling heeft verricht, zou de verwerving dan wel de vervaardiging van de tot het ontdekkingspad behorende investeringsgoederen rechtstreeks en onmiddellijk met deze belaste handeling in een later stadium samenhangen. Het lijdt namelijk geen twijfel dat de kosten van deze handelingen in een eerder stadium in de prijs zijn opgenomen, omdat de betaling van het nationaal subsidiefonds aan Sveda wordt berekend op basis van deze kosten.   

Als de verwijzende rechter vaststelt dat de aanleg van het ontdekkingspad door Sveda geen belastbare handeling ten opzichte van het nationaal subsidiefonds vormt, is het recht op aftrek van btw alleen afhankelijk van de vraag of de tot het ontdekkingspad behorende investeringsgoederen worden gebruikt om in de toekomst tegen vergoeding diensten te leveren aan de bezoekers. Deze vraag is onafhankelijk van de beslissing van de belastingplichtige of hij de specifieke kosten al dan niet doorberekent in de prijs van zijn handelingen in een later stadium. Zoals de verwijzende rechter heeft vastgesteld, heeft de aanleg van het ontdekkingspad ten doel bezoekers aan te trekken met het oog op het verrichten van handelingen onder bezwarende titel. De aanleg van het ontdekkingspad vormt daarom economisch beschouwd een bestanddeel van de kostprijs van die handelingen. Bijgevolg bestaat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving dan wel de vervaardiging van de tot het ontdekkingspad behorende investeringsgoederen en de handelingen onder bezwarende titel die ten behoeve van bezoekers worden verricht.

Het feit dat het ontdekkingspad gratis is opengesteld voor het publiek staat niet in de weg aan het recht op btw-aftrek. Ook is de A-G van mening dat het feit dat een prestatie gratis wordt geleverd, nog niet betekent dat er sprake is van een niet-economische activiteit van de belastingplichtige.

Tot slot geeft de A-G aan dat nog moet worden onderzocht of de omstandigheid dat de door Sveda gemaakte kosten voor de verwerving dan wel de vervaardiging van de in geding zijnde investeringsgoederen voor maximaal 90% door het nationaal subsidiefonds worden vergoed, van invloed is op de hoogte van de btw-aftrek. De A-G is van mening dat een gedeeltelijke vergoeding van kosten door het nationaal subsidiefonds niet van invloed is op de hoogte van de aftrek. Enkel van belang is of de eerder ontvangen prestaties worden gebruikt voor belaste handelingen in een later stadium. De wijze waarop de handelingen in een eerder stadium worden gefinancierd speelt geen rol. Bijgevolg heeft Sveda in beginsel recht op volledige aftrek van de voorbelasting voor de ontvangen prestaties betreffende de verwerving dan wel de vervaardiging van de investeringsgoederen.

Publicatiedatum: 10 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht