HvJ: Tegen vergoeding moeiende houdster heeft volledig recht op aftrek van btw!

HvJ: Tegen vergoeding moeiende houdster heeft volledig recht op aftrek van btw!

Op 16 juli 2015 heeft het Hof van Justitie (hierna: HvJ) arrest gewezen in twee zaken, de zaak Larentia + Minerva en de zaak Marenave. Het HvJ oordeelt dat een moeiende houdster (een holding die dochterondernemingen beheert) die tegen vergoeding met btw belaste prestaties verricht, alle inkoop-btw in aftrek mag brengen. Het betreft hier kosten die zijn maakt in verband met het bijeenbrengen van kapitaal voor de verwerving van aandelen in dochterondernemingen.

Belang voor de praktijk
Dit arrest is met betrekking tot de aftrek van voorbelasting in lijn met eerdere rechtspraak en is in overeenstemming met de Nederlandse praktijk en de visie van de staatssecretaris van Financiën in de holdingresolutie. In Nederland zijn aanwijzingen gegeven over de berekening van de pre pro rata in het besluit aftrek van omzetbelasting. Dit besluit beschrijft algemene regels voor het recht op btw-aftrek bij ondernemers die economische en niet-economische handelingen verrichten.
Zoals wij reeds aangaven bij de conclusie van de advocaat-generaal bij deze zaak, is voor de Nederlandse praktijk van belang dat HvJ heeft geoordeeld dat een rechtstreeks beroep op de Europese bepaling inzake de fiscale eenheid niet mogelijk is. De Nederlandse regeling van de fiscale eenheid is namelijk niet in overeenstemming met de Europese regeling. In Nederland kunnen entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid wel deel uitmaken van een fiscale eenheid, maar een niet-belastingplichtige niet, terwijl dat op basis van de Europese regeling in beginsel wel mogelijk is.    

Feiten
In de eerste zaak verricht Larentia + Minerva als bestuursholding voor twee dochterondernemingen tegen vergoeding administratieve en commerciële diensten. Larentia + Minerva heeft de aan haar in rekening gebrachte btw, in verband met de verwerving van de dochterondernemingen en in verband met de administratieve diensten en adviesverlening aan de dochterondernemingen, in aftrek gebracht.
De Duitse belastingdienst heeft de aftrek slechts voor 22% toegestaan, omdat zij van mening is dat Larentia + Minerva ook niet-economische activiteiten verricht, namelijk het bezit van aandelen in de dochterondernemingen, en hiervoor geen recht op aftrek van btw bestaat.
In de tweede zaak heeft Marenave aandelen verworven van vier personenvennootschappen en heeft tegen betaling meegewerkt aan het commerciële beheer van deze vennootschappen. De in verband met de beheersactiviteit in rekening gebrachte btw heeft zij volledig in aftrek gebracht.
De Duitse belastingdienst heeft de aftrek van btw geweigerd, omdat Marenave zich niet daadwerkelijk in het beheer van de dochterondernemingen zou hebben gemengd.

Oordeel HvJ
Btw-aftrekpositie holdingvennootschappen
Het HvJ oordeelt dat een holdingvennootschap die zich moeit in het beheer van haar dochtervennootschappen volledig recht heeft op aftrek van btw op de kosten die zij maakt ter verwerving van aandelen in dochtervennootschappen.
Een aftrekbeperking kan van toepassing zijn indien de holdingvennootschap naast btw belaste prestaties ook btw vrijgestelde prestaties verricht. De holdingvennootschap heeft dan recht op aftrek conform de pro rata.
Ten aanzien van de situatie waarin een zuivere holdingvennootschap (moeit zich niet in het beheer van haar dochtervennootschappen) geldt wel een aftrekbeperking (pre pro rata). De over de kosten voldane btw kan slechts gedeeltelijk worden afgetrokken. Het enkele bezit van aandelen in dochtervennootschappen kan niet worden aangemerkt als een economische activiteit van deze holding, zodat binnen de betaalde btw een splitsing moet worden gemaakt tussen het gedeelte dat betrekking heeft op economische activiteiten en het gedeelte dat betrekking heeft op de niet-economische activiteiten. 
Het is aan de nationale autoriteiten van lidstaten van de Europese Unie om aanwijzingen te geven voor de berekening daarvan.

Voorwaarden voor de fiscale eenheid btw
Het Duitse recht bepaalt dat personenvennootschappen niet onder een fiscale eenheid btw kunnen vallen. Ook vereist de Duitse regelgeving dat er een verband van ondergeschiktheid bestaat tussen de dochterondernemingen en het overkoepelend orgaan.
Het HvJ oordeelt dat deze voorwaarden in strijd zijn met de Europese btw-richtlijn. Dit is slechts anders indien deze voorwaarden nodig zijn om misbruik te voorkomen of fraude te bestrijden. De verwijzende rechter dient na te gaan of dit het geval is.

Tot slot oordeelt het HvJ dat de fiscale eenheidsbepaling uit de Europese btw-richtlijn geen rechtstreekse werking heeft, omdat deze bepaling verlangt dat nationale bepalingen worden vastgesteld die de voorwaarden voor opname in een fiscale eenheid concretiseren. Dit betekent dat belastingplichtigen zich er niet rechtstreeks op kunnen beroepen ingeval de wetgeving van hun lidstaat niet verenigbaar is met deze bepaling. 

Publicatiedatum: 27 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht