IKB leidt tot lagere jubileumuitkering en overlijdensuitkering

Begin 2017 zijn we in een nieuwsbericht ingegaan op het standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van het Individueel Keuzebudget (‘IKB’) in relatie tot de hoogte van een onbelaste uitkering bij een diensttijd van minstens 25 of 40 jaar of bij het overlijden van de werknemer.

In de betreffende bepalingen in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 (‘Wet LB’) wordt gesproken van ‘loon over een maand’. We hebben toen bericht dat de Belastingdienst het standpunt inneemt dat het IKB, dat is opgebouwd uit onder meer het vakantietoeslag, geen vast en gegarandeerd loon is en dientengevolge niet meetelt in het ‘loon over een maand’.

Over deze kwestie is een beroepsprocedure gevoerd bij Rechtbank Den Haag. De uitspraak daarvan is op 16 mei 2019 gepubliceerd.

De rechtbank stelt de Belastingdienst in het gelijk door te oordelen dat het IKB, dat dus is opgebouwd uit onder meer 8% vakantietoeslag, niet behoort tot ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB. Volgens de rechtbank moet worden uitgegaan van het ‘genoten’ loon. Het IKB wordt pas genoten op het moment dat hij het IKB inzet voor een toegestaan doel.

Door de introductie van het IKB lijkt de grondslag voor een onbelaste uitkering bij een diensttijd van minstens 25 of 40 jaar of bij het overlijden van de werknemer te zijn verminderd. Dit betekent een lagere onbelaste uitkering in vergelijk met vóór de invoering van het IKB. Wanneer dit niet wenselijk is, dan kan overwogen worden om het deel van de uitkering dat volgens de rechtbank niet onbelast kan worden verstrekt, als eindheffingsloon in de zin van de werkkostenregeling aan te wijzen. De aanwijzing van eindheffingsloon via een ‘vangnetbepaling’ is dan de oplossing, mocht het Gerechtshof of de Hoge Raad later toch anders beslissen.

Mocht u vragen hebben over het IKB of het aanwijzen van eindheffingsloon, dan kunt u ons uiteraard contacten.

Publicatiedatum: 20 mei 2019