Ingekomen werknemer voor 30%-regeling mag al in Nederland verblijven

Ingekomen werknemer voor 30%-regeling mag al in Nederland verblijven

Binnen de werkkostenregeling komt een aantal vergoedingen en verstrekkingen in aanmerking voor een gerichte vrijstelling. Een van de gerichte vijstellingen betreft de vergoeding voor extraterritoriale kosten in de zin van artikel 31a, tweede lid, onder e, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Zo’n vergoeding kan op declaratiebasis worden verstrekt maar ook via de zogeheten 30%-regeling. Een werkgever mag volgens deze regeling, ongeacht de hoogte van de daadwerkelijke kosten, maximaal 30% van het loon van de werknemer inclusief de vergoeding, aanwijzen als gericht vrijgestelde vergoeding. Hiervoor gelden wel nadere voorwaarden, zoals een door de Belastingdienst afgegeven beschikking als de werknemer naar Nederland is gekomen.

Een van de voorwaarden om in aanmerking komen voor de 30%-regeling is dat de werknemer voldoet aan de definitie van ‘ingekomen werknemer’. De 30%-regeling voor werknemers die naar Nederland komen geldt alleen nog voor werknemers, die in de 24 maanden voor hun eerste werkdag in Nederland, meer dan 16 maanden op een afstand van meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonden. De 30%-regeling kan dus niet worden gebruikt voor werknemers uit België en Luxemburg. Ook werknemers uit Noord Frankrijk, uit grote delen van Duitsland en uit een klein deel van het Verenigd Koninkrijk komen niet in aanmerking voor deze regeling. Op deze beperking van de toepassing van 30%-regeling bestaan uitzonderingen.

De vraag is of een werknemer die al langer in Nederland verblijft, eerst voor studie en vervolgens om te solliciteren, ook als ingekomen werknemer kwalificeert? Deze vraag was aan de orde in een geschil, waar Rechtbank Gelderland op 16 februari 2022 uitspraak over heeft gedaan (gepubliceerd op 1 april 2022).

De belanghebbende heeft de Indiase nationaliteit. Hij is op 5 januari 2017 vanuit India naar Nederland gekomen om een studie te volgen. Om die reden heeft hij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen. Na het afronden van zijn studie heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de regeling ‘zoekjaar afgestudeerden’, op grond waarvan hij een tweede verblijfstitel voor bepaalde tijd heeft gekregen.

Op 31 augustus 2018 heeft de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met werkgever 1 getekend, waarbij niet om toepassing van de 30%-regeling is verzocht. Vervolgens heeft hij op 13 augustus 2019 een arbeidsovereenkomst met werkgever 2 gesloten. Voor deze arbeidsovereenkomst is wel verzocht om toepassing van de 30%-regeling. De Inspecteur wijst dit verzoek echter af, omdat de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als ingekomen werknemer.

Voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende aangemerkt kan worden als een ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is van belang of hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met werkgever 1 fiscaal in Nederland woont en, zo ja, vanaf welk moment.

De rechtbank stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 april 2013, dat een belastingplichtige fiscaal in Nederland woont wanneer er sprake is van een duurzame band van persoonlijk aard tussen de belastingplichtige en Nederland. Deze band hoeft niet sterker te zijn met Nederland dan met een ander land.

Hoewel vast staat dat belanghebbende vanaf 5 januari 2017 in Nederland verblijft, is dat verblijf volgens de rechtbank steeds tijdelijk van aard geweest. Dit volgt uit de aan hem verleende tijdelijke verblijfsvergunningen, eerst om een studie te volgen en na afloop daarvan om werk te zoeken. Daarnaast heeft de belanghebbende zich bij het zoeken naar werk niet gericht op Nederland in het bijzonder. Hij heeft ook gesolliciteerd bij werkgevers buiten Nederland. De rechtbank oordeelt dan ook dat de belanghebbende op 31 augustus 2018 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft en kwalificeert als een ingekomen werknemer.

Bij de toekenning van de 30%-regeling past de rechtbank de kortingsregeling toe. De rechtbank brengt het verblijf van belanghebbende gedurende de periode januari 2017 tot en met augustus 2019 in mindering op de duur van de 30%-regeling (60 maanden), waardoor belanghebbende nog 28 maanden aanspraak kan maken op deze regeling.

Deze uitspraak van Rechtbank Gelderland ligt in lijn met een eerdere uitspraak van Gerechtshof Amsterdam ter zake van een werkneemster met de Jordaanse nationaliteit. In die zaak oordeelde het hof, op grond van vergelijkbare overwegingen, dat een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland ontbrak. De Jordaanse werkneemster woonde ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de werkgever daardoor niet in Nederland en moest worden aangemerkt als een ingekomen werknemer.

Publicatiedatum: 07 april 2022


Deel dit nieuwsbericht