Integratieheffing over hele onroerende zaak bij gefaseerde ingebruikname

Integratieheffing over hele onroerende zaak bij gefaseerde ingebruikname

Op 23 september 2014 heeft Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan inzake integratieheffing bij gefaseerde ingebruikname van een onroerende zaak.

Feiten

Belanghebbende heeft op eigen grond een kantoorpand laten bouwen. De btw die ter zake van de bouw in rekening is gebracht heeft belanghebbende volledig in aftrek gebracht. Het kantoorpand is op 1 april 2004 voor 41,325% btw-vrijgesteld verhuurd. Dit gedeelte beschikt over een eigen entree binnen het gebouw, een eigen binnen de gehuurde ruimte liggende exclusieve trapverbinding tussen de verdiepingen en eigen toiletgroepen.

De overige gedeelten van het kantoorpand zijn in latere jaren door andere huurders belast of vrijgesteld gehuurd.

Bij een in 2006 ingesteld boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende geen btw op aangifte heeft voldaan ter zake van de integratielevering, die heeft plaatsgevonden door de btw-vrijgestelde verhuur vanaf 1 april 2004. Na overleg tussen partijen op 18 januari 2007, is nageheven over 41,325% van de voortbrengingskosten van het kantoorpand. In het rapport van het boekenonderzoek van 24 mei 2007 is onder het kopje “Afspraken” onder meer vermeld: “Wanneer het leegstaande gedeelte wordt verhuurd aan een ondernemer, die de zaak voor niet meer dan 90% belast gebruikt, dient weer een integratieheffing plaats te vinden (punt 2.2.1)”.

Op 13 januari 2009 heeft verweerder wederom bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek en het rapport van 2010 de in het geding zijnde naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente opgelegd. De naheffingsaanslagen zien op de btw-vrijgestelde verhuur van delen van het kantoorpand in 2006 en 2009.

In geschil is of de btw-vrijgestelde verhuur van delen van het kantoorpand in 2006 en in 2009 heeft geleid tot verschuldigde btw als gevolg van een integratieheffing.

Rechtbank

Afspraak?

In de eerste plaats rijst de vraag of de inspecteur de gestelde afspraak over het in delen opleggen van de integratieheffing aannemelijk kan maken.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bedoelde stukken en verklaringen, niet voldoende duidelijk is geworden of er een afspraak is gemaakt en, zo ja, wat die afspraak precies inhield. Alleen duidelijk is dat partijen het eens zijn geworden over het bedrag van ongeveer € 900.000, wat neerkomt op afgerond 41% van de voortbrengingskosten. Het niet reageren door belanghebbende op de opmerking in het rapport van 2007 is niet voldoende om aan te nemen dat zij met die opmerking akkoord is gegaan.

Ingebruikname in delen?

Om het geschil te kunnen beslechten is naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend of het kantoorpand moet worden beschouwd als één geheel of dat het bestaat uit zelfstandige delen.

Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van één goed. Het kantoorpand is namelijk na de bouw in één geheel opgeleverd aan belanghebbende. Daarbij komt dat in dit geval de apart verhuurde gedeelten niet apart leverbaar zouden zijn aan een andere persoon, aangezien het pand niet juridisch is gesplitst. Evenmin is sprake van aparte in- of opgangen van de apart verhuurde gedeeltes. Tevens moeten de meeste huurders toiletten, liften en trappenhuis delen. Er is daarmee geen sprake is van zelfstandige delen die elk een apart goed vormen voor de toepassing van de integratieheffing.

De rechtbank concludeert dan ook dat het kantoorpand voor de beoordeling van de integratieheffing moet worden gezien als één geheel. Het gevolg daarvan is dat de ingebruikneming van het eerste (dus niet zelfstandige) gedeelte van het kantoorpand in 2004 tot een integratieheffing van 100% van de voortbrengingskosten van het hele pand had moeten leiden. Daarbij had dan aftrek van btw kunnen worden verleend voor het nog leegstaande gedeelte, indien aannemelijk was dat belanghebbende voornemens was om de resterende verdiepingen belast te gaan verhuren. De rechtbank verwijst in dit verband naar een recent arrest van de Hoge Raad. Indien later blijkt dat verhuurde delen van het kantoorpand toch vrijgesteld worden verhuurd, kan de in aftrek gebrachte btw worden gecorrigeerd door middel van de herzieningsregels.

Aangezien de rechtbank ervan uitgaat dat de integratieheffing niet zag op 100% van de voortbrengingskosten, maar op 41% van de voortbrengingskosten, kan herziening op het niet geheven gedeelte ook niet aan de orde zijn.

Ook interne compensatie tussen de naheffingsaanslagen over 2006 en 2009 enerzijds en de naheffingsaanslag over 2004 is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Het is namelijk vaste jurisprudentie dat interne compensatie alleen mogelijk is binnen één belastingaanslag.

Slot

De uitspraak ziet op de integratieheffing. De integratieheffing is afgeschaft met ingang van 1 januari 2014. De uitspraak kan voor wat betreft de integratieheffing dan ook met name van belang zijn voor integratieheffingen die nog niet onherroepelijk vaststaan. Daarnaast is de uitspraak interessant in verband met de aanvang van de herzieningsperiode bij onroerende zaken die gefaseerd in gebruik worden genomen.

Indien u wilt weten of de uitspraak voor u van belang is, neemt u dan contact op met Zeker Fiscaal via 0487-51 02 89.

Publicatiedatum: 24 september 2014


Deel dit nieuwsbericht