Interessante conclusie van A-G Hoge Raad over fiscale eenheid btw

Interessante conclusie van A-G Hoge Raad over fiscale eenheid btw

Op 31 oktober 2014 is een conclusie van een advocaat-generaal van de Hoge Raad gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de vraag of een holdingvennootschap die geen ondernemer is, samen met één werkmaatschappij een fiscale eenheid kan vormen voor de btw, al dan niet met een beroep op de zogenoemde holdingresolutie.

Feiten

Belanghebbende, geen btw-ondernemer, bezit alle aandelen in A BV, die wél btw-ondernemer is. A heeft een belang in D BV die een belastingadviespraktijk uitoefent. Belanghebbende houdt tevens een belang in C BV, die deelneemt in diverse vastgoedvennootschappen. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door B. B is belastingadviseur en bestuurder van zowel A BV als van belanghebbende. B heeft een arbeidsovereenkomst met A BV en ontvangt uit dien hoofde een managementvergoeding. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij (alleen) met A BV een fiscale eenheid voor de btw vormt. Bij beschikking heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek om als fiscale eenheid met A BV te worden aangemerkt afgewezen.

Advocaat-generaal

De advocaat-generaal (hierna: de A-G)  concludeert dat de Nederlandse bepaling inzake de fiscale eenheid niet in overeenstemming is met de Europese bepaling, nu niet-ondernemers op grond van de Nederlandse bepaling geen deel kunnen uitmaken van een fiscale eenheid. Op de voet van de Europese bepaling kunnen niet-ondernemers, gelet op Europese jurisprudentie, wel deel uitmaken van een fiscale eenheid. Op grond van de holdingresolutie kunnen echter ook houdstervennootschappen die geen ondernemer zijn, onder voorwaarden deel uitmaken van een fiscale eenheid. In de holdingresolutie wordt in dit verband gesproken over een (‘moeiende’) holding met werkmaatschappijen. De A-G ziet echter geen reden om het gebruik van het meervoud ‘werkmaatschappijen’ in de holdingresolutie zó te lezen dat alleen een (top)holding waaronder meer dan één werkmaatschappij ‘hangt’ tot een fiscale eenheid kan behoren.

Uit het vorenstaande volgt dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende geen ondernemer is, niet in de weg kan staan aan haar opname in een fiscale eenheid. Zulks vloeit rechtstreeks voort uit het Europese btw-recht. Daarmee is belanghebbende echter nog geen onderdeel van de fiscale eenheid. Daarvoor is ook vereist dat sprake is van een financiële, organisatorische en economische verwevenheid tussen haar en A BV. In cassatie moet er van worden uitgegaan dat aan deze verwevenheidsvoorwaarden is voldaan, aangezien Hof Den Haag – in cassatie onweersproken – in aanmerking heeft genomen ‘dat partijen het voldoen aan de criteria voor een fiscale eenheid door de betrokken vennootschappen niet verdeeld houdt’.

Publicatiedatum: 06 november 2014


Deel dit nieuwsbericht