Interessante toelichting van de staatssecretaris ten aanzien van ter beschikking gestelde auto

Interessante toelichting van de staatssecretaris ten aanzien van ter beschikking gestelde auto

Eerder hebben wij bericht over een zaak, waarbij beide echtlieden bij dezelfde werkgever werkten en beiden een auto van de zaak hadden. Alleen bij de vrouw werd een bijtelling in aanmerking genomen, omdat de man beschikte over een verklaring ‘geen privégebruik auto’. Na het overlijden van de vrouw ging de man in de auto rijden die aan zijn vrouw ter beschikking was gesteld. Vanaf dat moment past de werkgever de bijtelling bij de man toe. De Belastingdienst stelt echter dat de bijtelling over het gehele kalenderjaar in aanmerking zou moeten worden genomen en legt een naheffingsaanslag op. Formeel lijkt de Belastingdienst gelijk te hebben, omdat het gehele kalenderjaar een auto ter beschikking heeft gestaan die in dat jaar voor meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt.

Rechtbank Den Haag was van oordeel dat er sprake was van een dubbele belastingheffing en een situatie die de wetgever niet zou hebben voorzien. Daarom had de Minister van Financiën moeten beoordelen of er aanleiding was om met toepassing van artikel 63 AWR af te zien van naheffing.  

In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat de toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën, dan wel de Staatssecretaris van Financiën. Maar, zo stelt het hof, de in deze zaak toegepaste beleidsmatige en categorische uitsluiting van de hardheidsclausule verhoudt zich niet met de van de Staatssecretaris van Financiën gevraagde zorgvuldigheid bij het voorbereiden van besluiten. Een schrijnende situatie, zoals in deze zaak aan de orde is, had dan volgens het hof mogelijk voorkomen kunnen worden.

De staatssecretaris heeft hierop laten weten af te zien van het instellen van beroep in cassatie. Ter toelichting daarop merkt hij het volgende op:

‘In casu staat vast dat aanvankelijk aan belanghebbende en zijn echtgenote van hun gezamenlijke werkgever één auto ter beschikking gesteld hebben gekregen. Met die auto werd ook privé gereden. Nadat de man bij een ander filiaal is gaan werken is aan hem ook een nadere auto ter beschikking gesteld, die alleen voor woon-werkverkeer werd gebruikt. Het privégebruik bleef dus beperkt tot de eerste auto.

Het Hof heeft op basis van de vastgestelde feiten kunnen oordelen dat de eerste auto (die door de overleden echtgenote tot halverwege het jaar ook werd gebruikt voor haar woon-werkverkeer) in feite aan belanghebbende en zijn echtgenote tezamen ter beschikking was gesteld. Nu belanghebbende na het overlijden van zijn echtgenote alleen deze auto heeft gebruikt, heeft het Hof de bijtelling terecht beperkt tot deze auto.

Indien sprake zou zijn geweest van een situatie waarin de ene auto exclusief aan de vrouw en de andere auto aan de man ter beschikking was gesteld, zou bij de man wel voor het hele jaar een afzonderlijke bijtelling dienen plaats te vinden omdat hij dan op jaarbasis met de aan hem ter beschikking gestelde auto’s meer dan 500 kilometer privé had gereden'.

Uit deze toelichting lijkt te volgen dat ook gekeken moet worden naar degene(n) aan wie de auto ter beschikking is gesteld: exclusief aan één medewerker of aan meerdere medewerkers gelijktijdig tezamen. Een interessante toelichting voor de situatie waarin partners voor dezelfde werkgever werken maar ook voor de situatie waarin medewerkers tezamen één auto van de zaak gebruiken en later dat jaar nog maar één medewerker.

Publicatiedatum: 20 maart 2022


Deel dit nieuwsbericht