Intracommunautaire verwervingen van vee onder de veehandelregeling niet vrijgesteld van btw

Intracommunautaire verwervingen van vee onder de veehandelregeling niet vrijgesteld van btw

Op 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waaruit volgt dat de intracommunautaire verwervingen (hierna: icv’s) van vee onder de veehandelregeling niet zijn vrijgesteld van btw.

Feiten
X bv en Y bv vormen een fiscale eenheid voor de btw (hierna: de fiscale eenheid). Beide bv’s drijven een veehandelsonderneming. X bv in Nederland en Y bv in Duitsland. In de periode 1 december 2009 tot en met 31 januari 2010 heeft Y bv vee geleverd aan X bv waarbij vee vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht. 
Gedurende deze periode maakte de fiscale eenheid ter zake van in Nederland door X bv aan derden of door derden aan X bv verrichte leveringen van vee gebruik van de veehandelregeling (een goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën). Deze regeling houdt in dat veehandelaren een bijzondere regeling mogen toepassen, op grond waarvan zij geen btw hoeven te betalen aan de Belastingdienst wegens leveringen van vee. Zij hebben echter ook geen recht op aftrek van btw.  
De fiscale eenheid draagt btw af aan de Belastingdienst in verband met de icv’s. De fiscale eenheid maakt vervolgens bezwaar tegen de eigen aangifte, omdat zij van mening is dat de icv’s van vee op grond van artikel 17e van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zijn vrijgesteld van btw.  

Hoge Raad
Naar het oordeel van de Hoge Raad is er bij in Nederland verrichte leveringen van vee met toepassing van de veehandelregeling, geen sprake van vrijgestelde leveringen in de zin van artikel 17e van de Wet OB. De Hoge Raad verwijst daarbij naar enkele onderdelen van de conclusie van advocaat-generaal Ettema. Volgens haar is de veehandelregeling zo vormgegeven dat deze voor de veehandelaar op het eerste gezicht hetzelfde effect lijkt te hebben als een vrijstelling. De veehandelregeling heeft echter niet de werking van een vrijstelling. Anders dan bij een vrijstelling, kan de afnemer van een veehandelaar, ter voorkoming van cumulatie van belasting, immers een forfaitair percentage van de koopsom (thans 5,4%) aan voorbelasting in aftrek brengen. Er is derhalve sprake van een (forfaitair) belaste activiteit en niet van een vrijstelling. Dit brengt met zich dat voor een levering van vee onder de veehandelregeling geen btw is verschuldigd, maar niet dat deze is vrijgesteld in de zin van de wet. Daarmee is de levering van vee met toepassing van de veehandelregeling in Nederland in elk geval niet vrijgesteld in de zin van artikel 17e van de Wet OB en kan de icv van vee in Nederland niet zijn vrijgesteld van btw. Het beroep van de fiscale eenheid op het VDP-arrest van het Hof van Justitie faalt eveneens. Het Europese arrest legt alleen een Europese btw-bepaling uit en die heeft betrekking op nationale wettelijke vrijstellingen van lidstaten waaronder Nederland voor binnenlandse leveringen. Nu de veehandelregeling geen wettelijke vrijstelling is maar een buitenwettelijke goedkeuring, heeft het VDP-arrest hier geen betrekking op.


Publicatiedatum: 10 maart 2017


Deel dit nieuwsbericht