Intrekking cassatieberoep vrijgestelde prestaties aan zorgboerderij door staatssecretaris van Financiën

Intrekking cassatieberoep vrijgestelde prestaties aan zorgboerderij door staatssecretaris van Financiën

Op 6 maart 2017 is op de website van de Rijksoverheid gepubliceerd dat de staatssecretaris van Financiën het beroepschrift in cassatie naar aanleiding van de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: gerechtshof) van 29 november 2016 intrekt.

Feiten
Een maatschap bestaat uit A, C en D. A heeft de opleidingen bewegingsagogie en psychomotorische therapie gevolgd, C is maatschappelijk werker en D is psycholoog. De maatschap biedt begeleiding aan kinderen met een beperking op een zorgboerderij en individuele begeleiding aan kinderen in de thuissituatie. De maatschap sluit daartoe in beginsel overeenkomsten met de zorgboerderij. De zorgboerderij ontvangt de vergoedingen voor de begeleiding door de maatschap van de cliënten zelf vanuit hun persoonsgebonden budget (hierna: PGB) of van het zorgkantoor. De zorgboerderij betaalt de vergoedingen vervolgens aan de maatschap. Een aantal cliënten betaalt rechtstreeks vanuit hun PGB aan de maatschap.
In de overeenkomsten ten aanzien van de individuele begeleiding is de zorgboerderij de hoofdaannemer en de maatschap de onderaannemer. De zorgboerderij is aangesloten bij een coöperatie. De coöperatie is erkend als AWBZ-instelling. In geschil is of de prestaties die de maatschap aan de zorgboerderij verricht en waarvoor zij de vergoedingen ontvangt van de zorgboerderij zijn vrijgesteld van btw.

Oordeel gerechtshof
Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de diensten waarvoor de maatschap contracten afsluit met de zorgboerderij feitelijk niet verschillen van de diensten waarvoor zij direct contracten afsluit met de zorgbehoevende cliënt. Het enige verschil is dat voor de eerstbedoelde categorie diensten het contract via de zorgboerderij loopt. Beide categorieën diensten zijn naar het oordeel van het gerechtshof dan ook vanuit de uiteindelijke ontvanger van die diensten gelijkwaardig wat betreft de beroepskwalificaties van de zorgverleners en de kwaliteit van de verleende zorg. De contractuele verhoudingen doen hieraan niet af.

Toelichting staatssecretaris
Ter toelichting op de intrekking van het beroepschrift in cassatie merkt de staatssecretaris, onder verwijzing naar twee arresten van de Hoge Raad, op dat hij zich met de beslissing van het gerechtshof om de prestaties die de maatschap jegens de zorgboerderij verricht en waarvoor zij vergoedingen ontvangt van de zorgboerderij onder de dagbestedingsvrijstelling te laten vallen, kan verenigen. De staatssecretaris heeft met name gelet op de in het onderhavige geval vastgestelde feiten en de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever met de dagbestedingsvrijstelling. De staatssecretaris acht het hierbij van belang dat de contractueel afnemende zorgboerderij via de coöperatie een erkende AWBZ-instelling is en de begeleiding door de maatschap voldoende gekwalificeerd plaatsvindt en ten goede komt aan de cliënten van de zorgboerderij.

Belang voor de praktijk
Het tegen vergoeding verlenen van dagbesteding, arbeidstraining en dagopvang op een zorgboerderij is btw-vrijgesteld, als de diensten worden verricht op basis van een schriftelijke overeenkomst met een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz), met een aanbieder als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) of met een cliënt zelf als deze een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) heeft op grond van de Wlz of de Wmo. Uit de intrekking van het beroepschrift in cassatie kan worden afgeleid  dat de dagbestedingsvrijstelling ook van toepassing is als de dienstverrichter geen overeenkomst heeft gesloten met een zorgkantoor of cliënten met een PGB, maar de werkzaamheden in onderaanneming, in casu in opdracht van een zorgboerderij, verricht.   


Publicatiedatum: 10 maart 2017


Deel dit nieuwsbericht