Koepelvrijstelling en onderwijsvrijstelling niet van toepassing

Koepelvrijstelling en onderwijsvrijstelling niet van toepassing

Op 12 juli 2019 is een arrest van de Hoge Raad gepubliceerd over het antwoord op de vraag of een vereniging die registratie- en erkenningsdiensten verricht de koepelvrijstelling of de onderwijsvrijstelling kan toepassen.

Feiten
Belanghebbende (hierna: de vereniging) is een vereniging die zich ten doel stelt de geneeskunst in de ruimste zin te bevorderen in het belang van de volksgezondheid. Zij beoogt geen winst. De leden van de vereniging zijn beroepsverenigingen van artsen. Tot 1 januari 2015 waren ook individuele artsen lid van de vereniging. De vereniging registreert tegen vergoeding artsen en medisch specialisten en erkent tegen vergoeding medische vervolgopleidingen. De erkenning geschiedt op aanvraag van instellingen en artsen als opleidingsinrichting respectievelijk opleider of plaatsvervangend opleider ten behoeve van de opleiding van artsen in opleiding tot medisch specialist of profielarts. De vereniging verzorgt zelf geen opleidingen. Wel organiseert zij cursussen en symposia over algemene aspecten van de geneeskunst. Zij is opgenomen in het instellingenregister van het CRKBO.

De vereniging heeft over de ontvangen vergoedingen voor de registratiediensten en de erkenningsdiensten geen btw op aangifte voldaan. De inspecteur is van mening dat de registratiediensten en de erkenningsdiensten belast zijn met btw en heeft btw nageheven.

Hoge Raad

Koepelvrijstelling
Eén van de cumulatieve voorwaarden voor toepassing van de koepelvrijstelling is dat de koepelorganisatie slechts terugbetaling vordert van het aandeel van de leden in de gezamenlijke uitgaven. Het Hof heeft geoordeeld dat de vereniging voor de registratiediensten niet van iedere arts het precieze aandeel in de gezamenlijke uitgaven heeft berekend, omdat zij hiervoor aan de artsen een vaste vergoeding in rekening heeft gebracht. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Naar het oordeel van de Hoge Raad geeft dit oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is voor het overige verweven met waarderingen van feitelijke aard, die door de Hoge Raad in cassatie niet op juistheid kunnen worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk. De koepelvrijstelling is daarmee niet van toepassing.

Onderwijsvrijstelling
Uit Europese jurisprudentie volgt dat een dienst ook nauw met onderwijs kan samenhangen als die dienst niet rechtstreeks aan studenten wordt verleend. Verder brengt de Hoge Raad in herinnering dat de afnemer van een nauw met onderwijs samenhangende prestatie geen onderwijsinstelling hoeft te zijn.
De onderwijsvrijstelling is echter niet van toepassing. De inspecteur heeft in het verweerschrift in hoger beroep gesteld dat de opleidingsinrichtingen geen onderwijsinstellingen zijn in de zin van de onderwijsvrijstelling. Dit standpunt is door de vereniging voor het Hof niet weersproken. Daarom moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de opleidingsinrichtingen geen instellingen zijn in de zin van de onderwijsvrijstelling. Reeds om die reden kan de onderwijsvrijstelling niet van toepassing zijn.

Belang voor de praktijk
Uit het arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het onder omstandigheden moeilijk zal zijn voor verenigingen om de koepelvrijstelling toe te passen, als zij vaste vergoedingen vragen van leden voor hun activiteiten. Het hangt echter van de omstandigheden van het geval af of de koepelvrijstelling inderdaad niet van toepassing is.

Met betrekking tot het oordeel ten aanzien van de onderwijsvrijstelling blijkt maar weer dat het heel belangrijk is om in een procedure stellingen van de tegenpartij zoveel mogelijk te weerspreken, mits onjuist natuurlijk.


Publicatiedatum: 14 juli 2019


Deel dit nieuwsbericht