Naheffing loonheffingen omdat vermeende zzp’ers in dienstbetrekking staan
Bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een
arbeidsovereenkomst moet vastgesteld worden of er sprake is van een
gezagsverhouding en of vrije vervanging mogelijk is.
Een houthandel, die de plaatsing van door hem geproduceerde tuinhuisjes
uitbesteedde aan vier timerlieden, meent dat er geen sprake is van een
gezagsverhouding met die timmerlieden. Daarmee is er volgens de houthandel geen
arbeidsovereenkomst met de timmerlieden. De houthandel bestrijdt dan ook de
door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen, beschikking
belastingrente en boetebeschikking.
De vraag of de houthandel in de jaren 2013 tot en met 2017
tot de door haar ingezette timmerlieden in privaatrechtelijke dan wel fictieve
dienstbetrekking stond en zodoende inhoudingsplichtig was in de zin van de Wet
op de loonbelasting 1964 (Wet LB) was aan de orde bij Rechtbank Zeeland
West-Brabant. De rechtbank wijst er in haar uitspraak van 7 april 2022 (gepubliceerd op 21 april 2022) op, dat de bedoeling van partijen niet van
belang is bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin
van art. 7:610 BW. Het gaat erom of de overeengekomen rechten en verplichtingen
voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een
gezagsverhouding moet worden beoordeeld of degene die arbeid verricht aan zeker
gezag is onderworpen van de wederpartij en of de wederpartij bevoegd is
opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de
voortgang en resultaten van het werk. De rechtbank wijst erop dat in dit kader
wel een onderscheid wordt gemaakt tussen materieel gezag (de bevoegdheid ten
aanzien van de inhoud van het werk) en formeel gezag (de bevoegdheid ten
aanzien van de organisatie van het werk).
De rechtbank komt tot het oordeel, dat er sprake is van een
zodanige gezagsverhouding dat de rechtsverhouding tussen de houthandel en de
timmerlieden als een arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. De
rechtbank motiveert dit op basis van verschillende elementen. Zo besprak de
houthandel met de klant wanneer de opdracht moest worden uitgevoerd en plande de
opdracht voor de timmerlieden in. Daarbij betroffen de werkzaamheden van de
timmerlieden een kernactiviteit van de houthandel en zijn ingebed in de onderneming
van de houthandel. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de timmerlieden enige
mate van vrijheid hadden om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel
opdrachten zijn aannamen. Maar, alles afwegende, is er volgens de rechtbank
sprake van een arbeidsovereenkomst en daarmee van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking. De houthandel is dus inhoudingsplichtige in de zin van de Wet
LB.
De rechtbank stelt dat de houthandel kan worden verweten dat
zij dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld is te
wijten dat geen loonheffingen zijn afgedragen. Het is namelijk niet aannemelijk
geworden belanghebbende voordat de arbeidsrelatie met de timmerlieden werd
aangegaan de mogelijke fiscale gevolgen van de arbeidsrelatie heeft onderzocht.
Als de houthandel een dergelijk onderzoek wel had gedaan, dan zou volgens de
rechtbank niet zonder twijfel zijn geconcludeerd dat er geen sprake was van een
(privaatrechtelijke of fictieve) dienstbetrekking. Van een pleitbaar standpunt
is daarmee geen sprake. Zou daarvan wel sprake zijn geweest, dan was er geen
plaats voor een (vergrijp)boete.
Omdat er sprake is van grove schuld, meent de rechtbank dat
het op zichzelf terecht is dat de inspecteur en vergrijpboete heeft opgelegd. Echter,
mede gelet op de slechte financiële omstandigheden van de houthandel vindt de
rechtbank de opgelegde vergrijpboete niet proportioneel en vermindert de
vergrijpboete tot nihil.
Wat ons verbaast, is dat er ook naheffingsaanslagen loonheffingen
zijn opgelegd over loontijdvakken waarin het handhavingsmoratorium ter zake de
Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties geldt. Dit impliceert dat de
houthandel te kwader trouw in deze is. In de uitspraak lezen wij hierover niets
terug.
Publicatiedatum: 28 april 2022
Deel dit nieuwsbericht