Naheffingsaanslag btw en verzuimboetes terecht opgelegd

Naheffingsaanslag btw en verzuimboetes terecht opgelegd

Op 29 oktober is een uitspraak van Hof Amsterdam gepubliceerd op het gebied van btw en verzuimboetes.

Feiten

De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek een naheffingsaanslag btw opgelegd aan belanghebbende, zijnde een bv. Tevens is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd over het eerste kwartaal van 2010 en over het tweede kwartaal van 2011.

Hof

Aftrek

Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof geen recht op aftrek van voorbelasting, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in het geding zijnde btw niet tevens door een gelieerde vennootschap in aftrek is gebracht.

Afstandsverkopen

In geval van afstandsverkopen worden goederen geacht te zijn geleverd in het EU-land van bestemming van de goederen. Belanghebbende voerde aan dat de door haar verschuldigde btw te hoog is vastgesteld, omdat zij goederen heeft geleverd onder de regeling van afstandsverkopen ter zake waarvan de plaats van de levering niet in Nederland ligt. Naar het oordeel van het Hof kan het beroep van belanghebbende op de regeling van afstandsverkopen haar niet baten, omdat in het eerste kwartaal van 2010 de daarvoor geldende drempel (in casu € 100.000) niet is overschreden.

Verzuimboete over eerste kwartaal van 2010

Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete over het eerste kwartaal van 2010 sluit het Hof zich aan bij hetgeen Rechtbank Haarlem heeft geoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een pleitbaar standpunt en ook niet van afwezigheid van alle schuld. De verzuimboete is terecht opgelegd.

Verzuimboete over tweede kwartaal van 2011

Het staat vast dat de betaling pas op 1 augustus 2011 op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven. Volgens vaste jurisprudentie is deze betaling daarmee te laat ontvangen. Met betrekking tot de datum waarop de betaling door de belastingdienst is ontvangen, verwijst het Hof naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat nu de betaling op 1 augustus 2011 is ontvangen terwijl de betaaltermijn op 31 juli 2011 afliep, de betaling te laat is gedaan. Dat 30 en 31 juli 2011 in een weekeinde vielen en dat belanghebbende hierdoor de betaling te laat heeft gedaan, kan evenmin aan het voorgaande afdoen. Belanghebbende had maatregelen moeten treffen om de betaling op tijd te doen. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Naar het oordeel van het Hof kon belanghebbende onder de gegeven omstandigheden uit de onderdeel 10.5 van de Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders (elektronische betaling)  redelijkerwijs niet afleiden dat de betaling tijdig was. Dit brengt mee dat belanghebbende aan deze instructie niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat aan haar geen boete zou worden opgelegd. Het Hof acht de hoogte van de boete passend, mede gelet op het feit dat belanghebbende ook in aan het onderhavige tijdvak voorafgaande tijdvakken op dit punt in verzuim is geweest.

Publicatiedatum: 05 november 2014


Deel dit nieuwsbericht