Nieuw besluit over maatstaf van heffing overdrachtsbelasting

Nieuw besluit over maatstaf van heffing overdrachtsbelasting

Op 8 maart 2017 is een nieuw besluit van de staatssecretaris van Financiën gepubliceerd over de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting. In het nieuwe besluit is een aantal besluiten samengevoegd en geactualiseerd en is een aantal nieuwe goedkeuringen opgenomen. Hierna gaan wij in op de belangrijkste wijzigingen.

Verkrijging van de economische eigendom gevolgd door een verkrijging van juridische eigendom of andersom
In onderdeel 7 is een goedkeuring opgenomen voor de verkrijging van de economische eigendom gevolgd door een verkrijging van de juridische eigendom of andersom door dezelfde persoon of door zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht. Daarbij is een voorwaarde aangepast. Het tijdstip van verkrijging van de economische eigendom dient feitelijk vast te staan, wat onder meer kan blijken uit een tijdig en op reguliere wijze ingediende aangifte.

Terugoverdracht economische eigendom aan de juridische eigenaar
Onderdeel 8 bevat het beleid bij een terugoverdracht van de economische eigendom aan de juridische eigenaar. De toepassing hiervan is in de toelichting verduidelijkt. Daarnaast wordt voor de duidelijkheid aangegeven dat dit beleid ook geldt bij een terugoverdracht van de juridische eigendom aan de economische eigenaar.

Verkrijging na een vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander
In onderdeel 9 is het beleid opgenomen over de verkrijging na een vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander. Dit beleid is naar aanleiding van jurisprudentie tevens verduidelijkt. In onderdeel 9.1 is het beleid over de toepassing van artikel 13 Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) bij een doorverkoop van een woning in aanbouw door een particulier geactualiseerd. Onderdeel 9.2 is nieuw en bevat een toelichting over de maatstaf van heffing en de toepassing van artikel 13 WBR bij transformatiebouw (bestaande kantoorpanden, industriële panden en dergelijke worden verbouwd tot woningen), die niet leidt tot vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (geen vernieuwbouw).
Ook de onderdelen 9.3, 9.3.1 en 9.3.2 zijn nieuw. Onderdeel 9.3.1 bevat een toelichting over een doorverkoop waarbij de uiteindelijke koper de last op zich neemt om de overdrachtsbelasting van de verkoper voor zijn rekening te nemen. In onderdeel 9.3.2 wordt ingegaan op de situatie bij doorverkoop met samenhangende transacties op dezelfde dag waarbij de akten van levering in omgekeerde volgorde worden verleden.

Voor alle in het besluit opgenomen goedkeuringen geldt verder het volgende.

  1. De waarde van de onroerende zaak of het recht waaraan deze is onderworpen vormt de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting. Deze waarde is ten minste gelijk aan die van de tegenprestatie. Bij een hogere tegenprestatie vormt de waarde van de tegenprestatie de maatstaf van heffing.
  2. Door toepassing van artikel 9, lid 4 of artikel 13 WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Deze wettelijke vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond van een goedkeuring uit dit besluit is verleend. Het is uiteraard ongewenst dat een beroep wordt gedaan op vermindering van overdrachtsbelasting als bij een voorgaande verkrijging de heffing op grond van een goedkeuring geheel of gedeeltelijk achterwege is gebleven. Daarom geldt voor elke in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat deze komt te vervallen en dat de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is, voor zover bij een toekomstige verkrijging een beroep wordt gedaan op artikel 9, lid 4 of artikel 13 WBR.

Publicatiedatum: 03 april 2017


Deel dit nieuwsbericht