Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging in verband met verruiming btw-sportvrijstelling gepubliceerd!

Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging in verband met verruiming btw-sportvrijstelling gepubliceerd!

Op 29 oktober 2018 is de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het pakket Belastingplan 2019 gepubliceerd waarin onder andere aandacht is besteed aan de aanstaande verruiming van de btw-sportvrijstelling. Een dag later is de nota van wijziging gepubliceerd waarin de overgangsregeling in verband die aanstaande verruiming is aangepast.

Nota naar aanleiding van het verslag
In de nota naar aanleiding van het verslag zijn vragen van fracties van de Tweede Kamer en van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en het Register Belastingadviseurs met betrekking tot het pakket Belastingplan 2019 beantwoord. Hierna zijn de antwoorden met betrekking tot de verruiming van de sportvrijstelling weergegeven.

  • Indien aan de daartoe geldende voorwaarden wordt voldaan, komen amateursportverenigingen die een topsportdivisie hebben in aanmerking voor de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties.
  • Herziening van voor 1 januari 2019 in aftrek gebrachte btw op (on)roerende zaken die op of na 1 januari 2019 in gebruik zijn genomen, blijft niet alleen achterwege op het moment van ingebruikname, maar ook gedurende de resterende herzieningsperiode. Hierbij geldt wel als voorwaarde dat het vrijgestelde gebruik van de (on)roerende zaken het gevolg moet zijn van de verruiming van de btw-sportvrijstelling. De overgangsregeling wordt in dat verband aangepast (zie hierna de nota van wijziging).
  • Een gemeente die een sportaccommodatie met btw verhuurt aan een sportstichting, komt vanaf 1 januari 2019 in aanmerking voor de overgangsregeling. Vanaf 1 januari 2019 wijzigt de exploitatie van de sportaccommodatie door de stichting van btw-belast naar btw-vrijgesteld. De btw-belaste verhuur door de gemeente aan de stichting komt hierdoor te vervallen. Als de sportaccommodatie zich nog in de herzieningsperiode bevindt, moet de gemeente op basis van de btw-herzieningsregels een deel van de investerings-btw terugbetalen aan de Belastingdienst. Door de overgangsregeling kan deze terugbetaling achterwege blijven, voor zover de herziening het gevolg is van de verruiming van de btw-sportvrijstelling.
  • Er wordt structureel € 241 miljoen beschikbaar gesteld inclusief uitvoeringslasten voor subsidieregelingen ten behoeve van sportaccommodaties.
  • Met betrekking tot de subsidieregeling voor amateursportorganisaties geldt inderdaad ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.
  • Indien bij recreatief gebruik van een zwembad geen sprake is van een te verwaarlozen fysieke activiteit, dan valt deze binnen de btw-sportvrijstelling.
  • Het begrip sport voor de btw-sportvrijstelling en het verlaagde btw-tarief (vanaf 1-1-2019 9%, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen) moeten op dezelfde manier worden uitgelegd: activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. De toelichting op het verlaagde btw-tarief met betrekking tot het gelegenheid geven tot sportbeoefening wordt in dat verband aangepast.
  • De voorwaarden die worden gesteld aan de voorgestelde verruiming van de sportvrijstelling zouden in lijn zijn met het Europese evenredigheidsbeginsel.
  • De antimisbruikwetgeving bestaat onder andere uit de bepaling dat een instelling geen winst beoogt, als een publiekrechtelijk lichaam een sportaccommodatie aan die instelling ter beschikking stelt en daarbij niet tenminste de integrale kosten in rekening brengt. Voor de integrale kosten moet volgens de wetgever worden aangesloten bij de Mededingingswet, omdat lokale overheden die integrale kosten al voor andere doeleinden hebben berekend. Hierdoor ontstaan minder administratieve lasten voor gemeenten, dan aansluiten bij de normale waarde waartoe de Europese btw-wetgeving de mogelijkheid biedt. Omtrent het begrip normale waarde heerst nog veel onduidelijkheid in tegenstelling tot de integrale kosten.
  • De overgangsregeling geldt indien voor 1 januari 2019 aanvang is gemaakt met de realisatie van de bouw. Hiervan is in de eerste plaats sprake indien met het oog op de realisatie van de bouw kosten zijn gemaakt die rechtstreeks en objectief aantoonbaar zijn toe te rekenen aan die realisatie. In de tweede plaats is hiervan sprake indien voor de realisatie van de onroerende zaak of zaken contractueel vastgelegde verplichtingen zijn aangegaan. Het louter in bezit hebben of verkrijgen van grond, zonder dat een dergelijke rechtstreekse en aantoonbare relatie aanwezig is, is onvoldoende voor toepassing van de overgangsregeling. Als een onroerende zaak deel uitmaakt van een project dat meerdere onroerende zaken omvat, wordt de toepassing van de overgangsregeling per onroerende zaak getoetst.
  • Het kabinet is van mening dat de overgangsregeling niet is aan te merken als staatssteun.

Nota van wijziging
Via de nota van wijziging is de overgangsregeling aangepast. Door die aanpassing is de bedoeling van de overgangsregeling beter tot uitdrukking gebracht. Die bedoeling is namelijk voorkomen dat in aftrek gebrachte btw in verband met de bouw van een sportaccommodatie op basis van de herzieningsregels moet worden terugbetaald aan de Belastingdienst. Verder is verduidelijkt dat de overgangsregeling geldt voor vanaf 1 januari 2019 in rekening gebrachte en verschuldigde btw en voor vanaf 1 januari 2019 in gebruik genomen (on)roerende zaken.

Publicatiedatum: 01 november 2018


Deel dit nieuwsbericht