Onderdeel fiscale eenheid terecht aansprakelijk voor btw-schulden fiscale eenheid

Onderdeel fiscale eenheid terecht aansprakelijk voor btw-schulden fiscale eenheid

Op 7 oktober 2015 heeft Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland bevestigd dat X bv als onderdeel van de fiscale eenheid terecht aansprakelijk is gesteld voor btw-schulden van die fiscale eenheid. De aansprakelijkstelling van X bv voor de belastingschulden van de fiscale eenheid is niet in strijd met de btw-richtlijn en ook niet met de Europeesrechtelijke beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid.   

Belang voor de praktijk
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een fiscale eenheid bestaat zodra aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan. Een beschikking fiscale eenheid is daarvoor niet noodzakelijk. Zonder een beschikking fiscale eenheid kan een onderdeel van de fiscale eenheid niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de btw-schulden van die eenheid. Een beschikking kan op verzoek of van rechtswege worden afgegeven. Het nadeel van een beschikking fiscale eenheid is dat een onderdeel van een fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk is voor de btw-schulden van die eenheid. Indien aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid wordt voldaan, kan het daarom verstandig zijn om geen beschikking fiscale eenheid aan te vragen om op die manier hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw-schulden van de fiscale eenheid te voorkomen.

Feiten
In 1996 is de fiscale eenheid vastgesteld voor de btw. X bv is in 1996 opgenomen in deze fiscale eenheid. In mei 2012 gaan drie andere vennootschappen van deze fiscale eenheid failliet. De Belastingdienst heeft X bv aansprakelijk gesteld voor twee niet betaalde btw-naheffingsaanslagen van de fiscale eenheid over het eerste en tweede kwartaal 2012.

Oordeel rechtbank
Artikel 43 van de Invorderingswet 1990 regelt de aansprakelijkheid van onderdelen van een fiscale eenheid voor de btw-schuld van die fiscale eenheid. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met de btw-richtlijn.
De lidstaten moeten bij de uitoefening van hun bevoegdheden de algemene rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel naleven. De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse wetgever met artikel 43 van de Invorderingswet 1990 binnen deze grenzen is gebleven. Van belang is dat een fiscale eenheid alleen fiscaal en niet civielrechtelijk bestaat. Hierdoor is het onmogelijk om belastingschulden bij een fiscale eenheid te innen. Een fiscale eenheid kan ook geen eigenaar van goederen zijn zodat er ook geen beslag kan worden gelegd om de belastingschulden te innen. De aansprakelijkstelling is een noodzakelijke maatregel voor de inning van de belastingschulden van de fiscale eenheid. Ten tijde van het ontstaan van de btw-schulden vormden de bv’s een fiscale eenheid voor de btw. Er is dan sprake van één entiteit en één belastingschuld. Bovendien wordt het bestaan van een fiscale eenheid bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Van rechtsonzekerheid of onevenredigheid is geen sprake.
X B.V. is als onderdeel van de fiscale eenheid terecht aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven btw-schulden van de fiscale eenheid.

Oordeel hof
Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat het betoog van X bv in hoger beroep geen nieuw of ander licht op de zaak werpt. Tevens zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. 

Publicatiedatum: 25 oktober 2015


Deel dit nieuwsbericht