Oninbare btw rechtstreeks op de btw-aangifte in mindering brengen is niet toegestaan!

Oninbare btw rechtstreeks op de btw-aangifte in mindering brengen is niet toegestaan!

Rechtbank Noord-Nederland heeft in een op 30 april 2015 gepubliceerde uitspraak geoordeeld dat de wettelijke regeling verplicht dat de btw in oninbare vorderingen via een verzoek om teruggaaf dient te worden teruggevraagd. De regeling laat niet toe dat die btw rechtstreeks op de aangifte in mindering wordt gebracht.

Belang voor de praktijk
Het kan voorkomen dat een ondernemer het aan zijn klant gefactureerde bedrag (vergoeding en btw) niet of niet geheel ontvangt. De in rekening gebrachte btw heeft de ondernemer wel al moeten aangeven over het tijdvak waarin hij factureerde. Uit deze uitspraak volgt dat het dan niet is toegestaan oninbare btw aan de hand van creditnota’s rechtstreeks op de btw-aangifte in mindering te brengen.
Wanneer de btw niet is en niet zal worden ontvangen, kan een teruggaafverzoek worden ingediend volgens artikel 29 lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Om aanspraak te maken op teruggaaf van btw moet de ondernemer aannemelijk maken dat de factuur (deels) niet is betaald en ook niet zal worden betaald. Dit kan bijvoorbeeld door overlegging van correspondentie met de klant waaruit blijkt dat deze niet (geheel) zal betalen, aan de hand van een bericht van een incassobureau dat verhaal niet mogelijk is en bij faillissement van de klant, door overlegging van een brief van de curator waarin deze meedeelt dat er geen uitdeling komt.  

Feiten
X heeft, in de vorm van een eenmanszaak, een onderneming geëxploiteerd. Deze onderneming hield zich bezig met advertentieacquisitie. Bedrijven en instellingen werden door X telefonisch benaderd met het verzoek een overeenkomst aan te gaan inzake het vermelden van hun bedrijfsgegevens in de bedrijvengids. Na het retour zenden van de ondertekende opdrachtbevestiging stuurde X een factuur met btw. Zodra er discussie ontstond omtrent de betaling van een factuur, heeft X een creditnota opgemaakt met dezelfde datum als die van de oorspronkelijke factuur. De datum van de factuur en de creditnota zijn in hetzelfde belastingtijdvak geboekt in de administratie. Hierdoor is volgens de administratie van X geen verschuldigdheid van btw ontstaan ten aanzien van de ontbonden overeenkomsten. Aan X is een naheffingsaanslag en een vergrijpboete van 75% opgelegd.

Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank verricht X prestaties onder bezwarende titel, omdat X tegen vergoeding advertenties op internet plaatst.
De rechtbank overweegt dat de btw, die vermeld staat op de creditnota’s, niet door een andere ondernemer ter zake van door hem aan X verrichte leveringen en verleende diensten op een factuur in rekening is gebracht. De btw komt om die reden niet voor aftrek in aanmerking. De wetgever heeft ervoor gekozen dat de btw in oninbare vorderingen via een teruggaafverzoek dient te worden teruggevraagd. De wettelijke regeling verplicht dus tot het indienen van een afzonderlijk verzoek om teruggaaf van de btw ter zake van leveringen en diensten die niet is of zal worden betaald. De regeling laat niet toe dat die btw rechtstreeks op de aangifte in mindering wordt gebracht, zoals X heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboete overweegt de rechtbank dat de handelwijze van X ten aanzien van de debiteurenadministratie onjuist was . De wijze van creditering met antedatering beoogde te voorkomen dat grote bedragen aan wel gefactureerde maar (nog) niet betaalde btw op aangifte moest worden voldaan. Volgens de rechtbank is sprake van een zodanige wijze van administreren dat dit het vermoeden rechtvaardigt dat X moet hebben geweten dat zijn ‘praktische’ werkwijze tot gevolg had dat te weinig btw werd voldaan. De gefactureerde omzet werd feitelijk tegengeboekt aan de hand van creditnota’s. De bewering van X dat de wijze van creditering op advies van de boekhouder plaatsvond, merkt de rechtbank aan als leugenachtig. De rechtbank acht het aannemelijk dat X bewust voor de door hem gehanteerde handelwijze heeft gekozen. X heeft zelf opzettelijk en niet pleitbaar gehandeld. De rechtbank acht, gelet op de handelingen van X die als frauduleus kunnen worden aangemerkt, een boete van 75% over de verschuldigde gefactureerde omzet passend en geboden. 
De boete wordt nog wel door de rechtbank gematigd met € 5.000, omdat de redelijke termijn bij de berechting van deze zaak met ruim tien maanden is overschreden.  

Publicatiedatum: 21 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht