Onzekerheid over betaling van bedongen vergoeding geen grond voor weigering aftrek

Onzekerheid over betaling van bedongen vergoeding geen grond voor weigering aftrek

Op 31 maart 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waaruit volgt dat onzekerheid over het betalen van een voor het verrichten van een prestatie bedongen vergoeding, geen grond is om het recht op aftrek te weigeren.

Feiten
X is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met Y. Y had een eenmanszaak (een metsel- en lijmbedrijf) en is op 13 januari 2009 failliet verklaard. Op 6 april 2009 is aan X een omzetbelastingnummer toegekend voor een in de vorm van een eenmanszaak gedreven metsel- en lijmbedrijf. Y heeft de dagelijkse administratie van deze onderneming verzorgd en de btw-aangiften opgesteld. In 2010 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in. Uit het boekenonderzoek is naar voren gekomen dat Y eigenaar is van een perceel grond. Het perceel is in 2008 door Y gekocht met de bedoeling daarop een woning met kantoorruimte te realiseren (hierna: de woning). X heeft in haar btw-aangiften aan haar in rekening gebrachte btw ter zake van de (af)bouw van de woning in aftrek gebracht. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat X daartoe niet was gerechtigd en heeft de btw nageheven. Daarbij heeft de inspecteur een vergrijpboete van 25% opgelegd.

Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat als belaste handelingen hebben te gelden leveringen van goederen en diensten die onder bezwarende titel, dat wil zeggen tegen vergoeding, worden verricht. Het gaat daarbij om het bedrag dat voor de levering of de dienst in rekening wordt gebracht. Noch uit de Wet op de omzetbelasting 1968, noch uit de Btw-richtlijn en evenmin uit de rechtspraak van het Hof van Justitie kan worden afgeleid, dat de omstandigheid dat onzeker is of de door de ondernemer bedongen vergoeding zal worden betaald aan het recht op aftrek in de weg staat. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: gerechtshof) heeft niet vastgesteld dat X voor de (af)bouw van de woning geen vergoeding van Y heeft bedongen. In de oordelen van het gerechtshof ligt daarom kennelijk het oordeel besloten dat onzekerheid over de betaling van een met een failliet afgesproken vergoeding reeds inhoudt dat een prestatie niet onder bezwarende titel is verricht. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Verder oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het gerechtshof dat het geen reden zag de curator als getuige op te roepen moest worden gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof en verwijst de zaak voor een nieuwe behandeling naar Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Publicatiedatum: 04 mei 2017


Deel dit nieuwsbericht