Opgelet bij non-actiefstelling en 30%-regeling!

Opgelet bij non-actiefstelling en 30%-regeling!

De beoordeling of sprake is van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking of loon uit vroegere dienstbetrekking moet uitgevoerd worden voor het vaststellen of premies werknemersverzekeringen zijn verschuldigd maar bijvoorbeeld ook voor het vaststellen van de grondslag voor de vrije ruimte van de werkkostenregeling, het recht op de arbeidskorting en de toepassing van de 30%-regeling.

 

Onlangs heeft rechtbank Zeeland-West Brabant uitspraak gedaan over de vraag of de 30%-regeling kan worden toegepast ter zake het loon dat genoten is gedurende een non-actiefstelling. Hierbij kwam de vraag aan de orde of dit loon kwalificeert als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking alleen ter zake daarvan kan de 30%-regeling worden toegepast. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking wanneer tegenover de vergoeding geen direct aanwijsbare arbeid staat, zo blijkt uit bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2014. Wanneer de werknemer loon ontvangt zonder dat daar arbeid tegenover staat, zoals bij een non-actiefstelling, is dat dus loon uit vroegere dienstbetrekking. In artikel 22a, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt voor een aantal situaties echter een uitzondering op dit uitgangspunt gemaakt. Het loon kwalificeert dan toch als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste in deze uitspraak dat de periode waarin de werknemer op non-actief was gesteld (“garden leave”) moet worden aangemerkt als periode van tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 22a, derde lid, onderdeel a, Wet LB. Als gevolg van deze bepaling, in samenhang met artikel 7:628 BW en de Wet uniformering loonbegrip, moest de door de werkgever verplichte loondoorbetaling worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.

 

Desondanks kon de 30%-regeling niet worden toegepast. Uit de tekst van artikel 10ec, eerste lid, Uitvoeringsbesluit LB blijkt dat de looptijd van de 30%-regeling eindigt op de laatste dag van het loontijdvak na het loontijdvak waarin de tewerkstelling eindigt. Uit deze formulering blijkt volgens de rechtbank dat wanneer een werknemer gebruik wil maken van de 30%-regeling, hij ook feitelijk werkzaamheden voor zijn werkgever moet verrichten. De werknemer was vanaf 1 december 2013 vrijgesteld van alle werkzaamheden, waardoor de looptijd van de beschikking eindigde op 31 december 2013. Ter zake het loon dat vanaf 1 januari 2014 is uitbetaald bestaat dus geen recht op de toepassing van de 30%-regeling.

 

Wanneer de werknemer na een periode van non-actiefstelling de 30%-regeling wenst toe te passen bij een nieuwe werkgever, dan moet men beducht zijn dat de driemaandstermijn in acht wordt genomen bij een verzoek daartoe. De tewerkstelling zou weleens eerder kunnen zijn beëindigd dan de arbeidsovereenkomst.

Publicatiedatum: 28 oktober 2015


Deel dit nieuwsbericht